Alain blogt op de motor
Powered by Honda and
BMW
2012 Cevennen Journal d’un motard solitaire Dag 1 (woensdag 12 september 2012) Om halftien is het zo ver: ik vertrek op
reis, met 4 dagen vertraging. De vertraging werd veroorzaakt door de drang een
aantal werkzaamheden thuis verder te zetten. Nu moet die reis er toch eens
van komen wil ik niet de ganse winter doorstoten al treurend over een gemiste
vakantie. Ik begin te begrijpen dat oude mensen nooit tijd hebben: bergaf ben
je altijd geneigd wat sneller te gaan… maar worden rustpauzes steeds meer
noodzakelijk, en blijft er dan weer minder tijd over, enzovoort. Dit verslag begin
ik te schrijven in een kruidenier-tearoom-zaakje in Flavigny-sur-Oseraie, een
middeleeuws dorpje in de Bourgogne. Later meer hierover. Terug op de moto richting Frankrijk. Ik volg
mijn aloude geliefkoosde route naar het Zuiden via Philippeville, Rocroi en
Rethel. Dit is een kortere heel vlotte route met relatief weinig verkeer en
mooie “graskanten”. De middag nadert en ik krijg honger. Ik heb
al maanden geen frietjes meer gegeten en weersta aan de verleiding om hier of
daar af te stappen. Net voor de grens in Le Brûly-Couvin, nog in België, op
de oude route, passeer ik echter een authentiek routier-restaurantje, Chez
Pierre, met ‘routier’-plakkaat en vrachtwagens op de parking, en maak halt. Er is enkel een dagmenu te krijgen. Eerst
een klein slaatje. En dan volgt daar nu net biefstuk met frietjes. Een klein
schoteltje met kaas en een Café Liegois maken het geheel compleet. Ik neem
nog een uitzonderlijk lekkere koffie om straks niet van mijn moto te vallen. In Signy-l’Abbaye maak ik even halt en vraag
naar de plaatselijke abdij. Die is er al lang niet meer; vermoedelijk met de
grond gelijkgemaakt na de Franse Revolutie. Binnenkort zal ik Reims zien opdoemen. Reims
en Troyes wil ik vermijden, want dat zijn grote verkeersassen. Dus vraag ik
TomTom om voor mij de kortste route naar Bar-Sur Seine uit te stippelen. Die gaat doorheen uitgestrekte velden en
kleine dorpjes, maar ook langsheen grote oorlogskerkhoven van de eerste
wereldoorlog. Bij elk van die begraafplaatsen staat een auto met daarin een
slaperige en verveelde bewaker?. Vreest men een aanslag op een van die
gesneuvelde soldaten? De graanoogst is ook hier al binnen en de
meeste velden zijn nog niet omgeploegd. Ze geven een zonnige indruk hoewel
het zwaar bewolkt is, en de zon er slechts zelden doorkomt. Mijn TomTom laat
nu en dan toch een steek vallen en stuurt mij op een veldweg. Gelukkig ligt
het droog. Le Parc Regional de la Foret d’Orient vormt
een welkome afwisseling. Het is bijna 5 uur in de namiddag. In Brienne Le
Chateau stap ik het toeristenbureau binnen op zoek naar adressen van
hotelletjes of Chambres d’hôte. Dat valt wel tegen; er zijn er nauwelijks op
mijn route, en ik heb geen zin om veel omwegen te maken. Het oogstseizoen van
de druiven en de overvolle gastenaccomodaties van de streek verplichten mij
om wat verder te rijden. Uiteindelijk beland ik in een rustig
hotelletje in Balot: Auberge de la Baume. De bazin is wat bazig en cassant,
maar toch heel vriendelijk en gedienstig. Ik vermoed dat ze achter haar toog
een altijd gevuld glaasje staan heeft. Ze bekijkt mij eens van top tot teen,
en omdat ik alleen ben krijg ik voor de prijs van kamer en ontbijt het
avondmaal er ‘gratis’ bij. Waarschijnlijk heeft ze teveel eten dat ze niet
wil weggooien. Het hotel blijkt toevallig een ‘relais
motards’; in de garage staan reeds drie moto’s. Een Engels koppel is op
terugreis vanuit de Massif Central en heeft de laatste drie dagen elke dag
regen gehad. Dat belooft… Dag 2 (donderdag 13 september 2012) Om zeven uur ga ik ontbijten. Buiten regent
het pijpenstelen. Nochtans was er toch zó geen slecht weer voorspeld.
Gelukkig valt er wel een en ander te bezoeken in de regio. Bij mijn vertrek is er nog enkel wat motregen,
en ik bereik quasi droog en na enig zoekwerk in de bossen de beroemde abdij
van Fontenay. Daar aangekomen word ik onmiddellijk aangesproken
door een aimabel man die algauw zijn reis- ( en vooral abdij-)ervaringen met
mij wil delen. Hij raadt mij aan om de abdij van Vezelay te bezoeken: een
goede tip voor een volgende reis. Fontenay is na de Franse revolutie opgedoekt
en omgevormd tot een papierfabriek. Montgolfier kocht het domain begin 20e eeuw en herstelde het grotendeels in zijn oorspronkelijke
staat. In een zijgebouw bevindt zich nog een vroeg-industriële smederij.
Mooie abdij op een toplocatie, maar mist toch wat sfeer van weleer. “Waarom bezoek jij al die abdijen?” hoor ik
vaak. Die abdijen hebben enkele gelijkenissen met het motorijden: onder mijn
helm bevind ik mij als in een claustrum, de rijwindgeluiden overstemmen de
meeste andere geluiden en zijn als een oorverdovende stilte of als monotone
gezangen, en tijdens het motorijden heb ik urenlang de tijd om mijn gedachten
de vrije loop te laten. Zie het dus maar als een oord waar ik een
korte retraite hou, even weg van mijn jachtige leven. En abdijen en kerken
behoren natuurlijk tot ons cultureel erfgoed, en zijn meestal gemakkelijk
toegankelijk, hetgeen niet kan gezegd van de vele mooie privéwoningen. Volgende stop is Flavigny-sur-Ozeraie, een
middeleeuws dorpje, midden in de velden, weg van elke belangrijke
doorgangsroute. Het begint net harder te regenen, en van een wandeling komt
niets terecht. Dan maar wat aan mijn verslag werken in een
kruidenier-tearoom-zaakje. De rit gaat dan verder met nu en dan een
lichte regenbui. Het is koud. De weg wordt steeds vervelender en drukker. Op
internet heb ik gegoegeld naar ‘motorreizen Frankrijk’ en op basis van een
interessante Chambre d’Hôte mijn eerste echte reisdoel vastgelegd:
Saint-Laurent-du-Pape, in het noordelijke en woeste gedeelte van de Ardeche,
waar weinig toeristen zich wagen. Ik zoek een mooiere route op en vind die
dan ook. In de late namiddag bereik ik de
Beaujolaisstreek, even voorbij Macon. Het is te laat en te druk om de oversteek
van Lyon te wagen. Ook hier in de Beaujolais zijn de meeste
slaapgelegenheden bezet door seizoenarbeiders. Uiteindelijk beland ik na wat
zoekwerk toch bij een wijnboer in “La tour de la belle-mère’. In de tuin
staat een hoge toren, gebouwd op bevel van een wantrouwige schoonmoeder, die
haar overspelige schoonzoon de ganse dag in de gaten wilde houden. ’s Avonds ga ik te voet naar het dorpje,
maak een wandeling, en ga iets eten. Rond tien uur keer ik te voet terug naar
mijn B&B; op mijn voorhoofd staat mijn voorhoofdslampje rood te
flikkeren, want de nacht is hier pikdonker, en de straten buiten het dorp
zijn niet verlicht. Dit lampje is niet echt krachtig, en laat mij niet echt
toe zelf veel te zien, maar is toch nuttig om gezien te worden. Dag 3 (vrijdag 14 september 2012) Vanuit mijn kamer op het eerste verdiep
overschouw ik de nijvere en arbeidsintensieve druivenpluk. Een leuke
ervaring. Als ik beneden kom staat mijn ontbijt reeds
klaar: een halve tafel volledig gevuld, voor mij alleen. Even later komt de keukenhulp
mij vragen of ik nog iets nodig heb. Zij verzorgt het eten van de
seizoenarbeiders en is reeds sedert zes uur aan het werk. Na de wijnoogst zal
ze saffraan gaan oogsten: dat wordt gehaald uit de stampers van krokussen.
Dit is een werkje voor “les petites mains”, vrouwenwerk dus. Dit is zodanig
arbeidsintensief dat 1 gram saffraan 32 Euro moet gaan kosten. Ik probeer
mijn mail te versturen, maar krijg geen toegang tot het draadloze netwerk.
Dan maar onderweg versturen. Na het ontbijt neem ik afscheid,
en vertrek zuidwaarts. Onderweg ga ik dus op zoek naar WIFI. Dit is
meestal te vinden in Office de Tourisme, in een bibliotheek, of in een
MacDonald. In Anse lukt het niet; ik maak dan maar een grote wandeling door
het oude stadsgedeelte. Na hier een daar een korte stop bij een
bezienswaardigheid, bereik ik In de namiddag rond 4 uur mijn voorlopige
eindbestemming: Saint-Laurent Du Pape, in le Domaine de l’Amiral. Zoals ik
reeds vermoedde blijkt dit een nederzetting van Nederlanders in het Noorden
van de Ardeisj. Het gebouw is uniek: een vroegere zijderupskwekerij,
verbonden aan een statig herenhuis. . Domaine de l’Amiral wordt beheerd door
Tonny. Zij heeft diverse kamers van het omvangrijke hoofdgebouw geschikt
gemaakt als gastenverblijf. Bij de aankomst kom je terecht in een hoge binnenplaats
met enorme kruisgewelven. De buitenkant en de binnenplaats geven een
weinig onderhouden indruk, maar staan even later in schril contrast met het prachtig
gerestaureerde en ingerichte woongedeelte. Het geheel wordt nog eens
afgewerkt door het alom aanwezige antieke speelgoed: een echt museum. De helft van de vakantiegangers blijken
habitués; nog eens een helft brengt hier enkel 1 nacht door op weg naar of
terug van het zuiden. Algauw zit iedereen bij elkaar reiservaringen uit te
wisselen. Het avondmaal is in groep aan een lange tafel in het grote salon. Cor-Jan en Monique zijn van Middelburg.
Cor-Jan bracht zijn jeugd door in Driewegen. Wim, en Dis zijn marathonlopers op weg naar
een trainingskamp in Spanje. Ad en Anneke zijn gebeten duikinstructeurs
op terugweg vanuit Spanje. Anneke was jarenlang motorinstructeur. Rob is gepensioneerd zorgnetter en is met
motorpech gestrand in Frankrijk; hij is nu met een vervangwagen op weg naar
huis. Jan is een bejaarde Rotterdammer, die hier
elk jaar als vrijwilliger komt helpen tijdens het seizoen. De nacht is rustig. De muren zijn
geluidsdicht, maar de vloer en deuren kraken van jewelste. Dag 4 (zaterdag 15 september 2012) Het ontbijt verloopt gesjellich. Nu op naar de Vercors, een bergmassief
tussen Valence en Grenoble. Ik breng een kort bezoek aan Chabeuil, maar dat
hou ik al snel voor bekeken. Even later passeer ik het bordje “Parc Regional
Naturel du Vercors”. In Combovin zijn een kerk, een tempel, een kapel, een
schooltje, en nog enkele huizen. Het is net erfgoeddag, en in het bijzonder
fraaie kerkje zijn een aantal jonge mensen druk in de weer. Ze hebben de oude
kadasters uit de Napoleontische tijd van onder het stof gehaald, en hier
uitgestald, samen met een diavoorstelling over de tijd van weleer. Ik duik dan weer verder het massief van de
Vercors in. Twee jagers met honden staan aan de kant van de weg. Vandaag gaat
de jacht open op chevreuil en sanglier. Eén van de jagers toont mij zijn
munitie: kogels van vermoedelijk 9mm. Ze mogen elk per seizoen maximum 4
herten afschieten; zonder controlebandje mag een hert niet vervoerd worden. In Beaufort is er veel straat animatie met een
rondleiding door het oude dorpje. De gids blijkt achteraf een professionele
acteur. De deelnemers aan de rondleiding worden uitgenodigd deel te nemen aan
sketches op diverse locaties van de rondleiding. Ik neem deel aan een kort
stukje toneel waar ik (Romeo) volgende verzen van Shakespeare moet declameren
aan een ‘beminnelijke lokale schone’: If I profane with my unworthiest hand This holy shrine, the gentle sin is this: My lips, two blushing pilgrims, ready stand To smooth that rough touch with a tender
kiss. De lokale schone (Juliet) antwoordt mij dan
van op haar balkon in abominabel Engels: Good pilgrim, you do wrong your hand too
much, Which mannerly devotion shows in this; For saints have hands that pilgrims’ hands
do touch, And palm to palm is holy palmers’ kiss. Ondertussen vliedt de tijd voorbij en na een
kleine versnapering spring ik terug op mijn ros en ‘galop’ de bergen in. Hoger in de bergen waait een koude wind.
Naar het schijnt waait de koude Mistral telkens drie dagen. Het is hier zwaar
bewolkt, maar door de wind blijft het droog. Langsheen een canyon en een
gloednieuwe tunnel bereik ik Chapelle-en-Vercors, waar een toeristenbureau
mij nog een aantal interessante tips geeft om de rest van de namiddag mee te
vullen. Vele dorpjes in deze hoek van de Vercors zijn minder mooi (oud) omdat
de Duitsers hier lelijk huisgehouden hebben als represaille tegen de
weerstand. De Vercors was in de tweede wereldoorlog een broeinest van de
weerstand. De Duitsers zijn hier met zweefvliegers en parachutisten
binnengevallen: ze hebben een gans dorp uitgemoord en met de grond gelijk
gemaakt. In het stadje Die vraag ik de weg naar
l’Abbaye du Valcroissant. Deze hele oude abdij is omgevormd tot privéhoeve en
uitzonderlijk toegankelijk ter gelegenheid van de erfgoeddag. Het kost mij
enige moeite om er te geraken, want heel afgelegen aan de voet van een enorme
rotsmassief. Het begint nu reeds avond te worden en
begeef mij terug naar “huis” langs Crest. Daar stap ik toch nog even af en
blijf haperen in een winkeltje van keramiek waar ik mij enkele interessante
glazuurtechnieken laat uitleggen, en daarna in La Chapelle de Cordeliers,
waar een prachtige collectie muziekdozen tentoongesteld staat. De apparaten
werken nog allemaal opperbest, en ik krijg een uitgebreide demonstratie van
de meeste toestellen. De collectie is privé-eigendom en gaat door van vader
op zoon. Ze leiden mij ook nog eens naar de toren boven de kapel, waar ik een
prachtig uitzicht heb over het stadje. Net voor 8 uur bereik ik le Domaine de
l’Amiral. De laatste zonnestralen duiken weg achter de bergrug. Dag 5 (zondag 16 september 2012) Het is zondag, uitslaapdag (voor de andere
gasten). Er is nog niemand aan de ontbijttafel en ik ga op mijn gemak een
badje nemen. Ik ben nog altijd alleen voor het te
ontbijt, maar dat verandert aldra. Ik doe nog eens een toer doorheen de oude
gebouwen van de B&B. De uitbaatster heeft naast alle bric&brac ook
een mooie verzameling oud speelgoed. Ook vandaag is het erfgoeddag in Frankrijk.
Ik vertrek omstreeks tien uur om het noordelijk deel van de Ardèche te
verkennen. Onmiddellijk na het verlaten van het hotel word ik ondergedompeld
in de typische sfeer van de streek: ruw ruig, verlaten; smalle kronkelende
wegen. Na een kwartiertje bereik ik Vernoux-en-Vivarais. Achteraf blijkt dit
het meest interessante dorpje te zijn dat ik van de ganse dag bezocht heb.
Nochtans heb ik mij niet moeten vervelen. In Lamastre is er enkel het stationnetje dat
mij weet te boeien. Ze hebben hier een leuke toeristische attractie: een
locomotiefje trekt enkele wagonnetjes enkele kilometers naar boven, en lost
dan boven de wagonnetjes, die heel zachtjes op eigen kracht terug naar
beneden glijden. De helling is zo zacht dat nooit grote snelheden bereikt
worden. De jacht is nu volop op gang gekomen; overal
langs de weg staan jagers, drijvers en honden. Omdat ze vaak langs de kant
van de weg staan, en vermoedelijk om niet op elkaar te schieten, dragen ze
een fluo oranje vestje. (niet de honden!). Terwijl ik dit schrijf is het in feite reeds
dinsdag; ik zit in het claustrum van de abdij van Saint-Guilhem-le Desert, en
wacht tot het museum opent. Het is hier lekker fris en rustig. Terug naar de Ardeche. Bijzonder voor deze streek is dat in vele
dorpjes de huizen niet die typisch franse stijl hebben: vele dorpjes ademen
eerder een savoyarde stijl uit. Streng en sober; mooi gekapte natuursteen;
proper gedweilde straatjes. Dit heeft misschien wel te maken met hun geloof,
want een groot deel van de bevolking is hier streng protestant. Vanaf de middag verschijnen er meer en meer
toeristen, evenals meer moto’s. Van de erfgoeddag daarentegen heb ik die dag
niet veel gemerkt buiten een affiche die hier en daar buiten hangt. Ik maak een grote wandeling in Le Cheylard,
en stadje met nogal wat niveauverschillen. Langs Marilhac en Mezilhac bereik ik dan
Burzet, waar ik wat langer halt hou, maar waar uiteindelijk weinig te beleven
valt, behalve de rivier die via bijzondere kronkels zijn weg zoekt doorheen
het dorpje. In Antraigues-sur-Volane is het dan weer
heel erg druk, en niet enkel door toeristen. Een bende oudere mannen zoekt
verkoeling onder de platanen van het gezellige ronde dorpspleintje, dat
omgeven is door de torenhoge gevels van de huizen. De terugweg is erg lastig: erg kronkelend,
amper drie meter breed, en bezaaid met fijn grint. Ik bereik uiteindelijk mijn
bivakplaats om halfzeven. Vandaag was mijn maximumsnelheid 69km/u, en mijn
gemiddelde 33km/u. In de binnenplaats staan drie van die moto’s
waarbij je bijna met je achterste over het asfalt schuurt. De berijders zijn
vlamingen van Aarschot: op het eerste zicht van het ruige type, zwaar
getatoeëerd, en immer dorstig. Achteraf blijken ze heel erg mee te vallen,
rustig, praatgraag en verlekkerd op oude dorpjes en kastelen, waarvoor ze,
net als ik, de kleine weggetjes niet schuwen. Ze komen mijn moto bewonderen; één van hen
is van plan bij thuiskomst zijn machien in te ruilen voor een 1200GS. Het avondmaal is naar gewoonte lekker en
copieus. Dag 6 (maandag 17 september 2012) Vandaag ontbijt ik helemaal alleen om 8u. Er
zijn nochtans veel gasten, maar blijkbaar is niemand haastig. Ik blijf nog
even natafelen en stippel mijn bestemming en mijn route uit. Even voor tien
uur betaal ik (een prikje!) en neem afscheid van Tonnie en Jan. Die laatste
blijft mij nakijken tot ik om de hoek verdwijn. Eerste stop is Beauchastel, dat oud en
pittoresk uittorent boven de Eyrieux. Een bus schoolkinderen maakt ook net een
geleide wandeling door het dorpje. De straatjes zijn er algauw gevuld. Een
koppel verpleegkundigen haast zich door de steegjes met een witte schort in
de hand. De gemiddelde leeftijd van de bewoners ligt vermoedelijk zeer hoog. Dan weer verder, eerst langs een Carrefour,
voor de cassecroute, en dan langs La Voulte, waar ik ook even halt hou. Montélimar laat ik letterlijk links liggen. Ik volg een tijdje de Rhone zuidwaarts. Mijn volgend doel is Saint-Montant. In
Viviers neem ik een heel smal baantje doorheen de bergen. Als ik er bijna ben
blokkeren enkele bulldozers de smalle weg. Even vrees ik een hele omweg te
moeten maken. Maar de vriendelijke arbeiders zetten de bulldozers even een
meter opzij en laten mij, tevreden over de welkome afwisseling, langs. Saint-Montant is heel pittoresk, maar
momenteel grotendeels doods. Enkel het lokale restaurantje is goed gevuld. In
een van de straatjes is een vrouwtje haar bloemen aan het verzorgen. Ze geeft
mij een hele uitleg over de verzorging van vijgenbomen. Net buiten Saint-Montan, in Larnas, staat
een mooi oud kerkje midden de velden. Via Barjac en Rivières bereik ik
uiteindelijk Alès. Daar is niet veel te beleven. Omstreeks 16u30 bereik ik Anduze, en via het
toerismebureau vind ik zeer snel een B&B in het centrum van de stad. Ik
ben voorlopig de enige gast. Ik ben van plan hier drie nachten te blijven. Anduze was tot aan het eind van de 19de eeuw
een bloeiende handels- en industriestad die fier was op zijn protestants
verleden. Er is een grote streng eenvoudige tempel op
het marktplein. Die is neergepoot op de binnenplaats van een vroegere
kazerne. Er zijn veel toeristen, want in de omgeving zijn veel campings. De wandeling doorheen de stad is interessant
en vermoeiend. Als avondmaal tracht ik de restjes uit mijn
welgevulde picknickbox weg te werken. Dag 7 (dinsdag 18 september 2012) De dag begint met een echt Frans ontbijt,
inclusief de koffie die een grote bol wordt geserveerd. Dit deel van mijn verslag schrijf ik in de
cafetaria van de Mont Aigoual, met een wijds uitzicht over de valleien aan de
mediterrane zijde. Even voor tien uur vertrek ik zuidwaarts.
Het is zwaar bewolkt en fris: perfect weer voor mijn meest zuidelijke trip.
In Ganges is het markt. Ik dwaal er een uurtje door het oude
stadsgedeelte en volg le Chemin des Traversees: vele gangetjes, al dan niet
overdekt verbinden de vele straten, dwars door de huizenblokken door. Op een
pleintje zie ik iemand sukkelen met zijn wagen, vermoedelijk een kozijn van
Firmin Boerjan, want hij neemt zijn bocht heel traag, maar te kort, en komt
met de onderkant van zijn wagen vast te zitten op een betonblok van ongeveer
twintig cm hoog. Twee politieagenten staan er vanaf enkele meters op te
kijken, gelijk twee honden op een zieke koe, maar ze ondernemen niets. Samen
met een andere omstaander help ik het mannetje zijn auto te bevrijden van het
ongelukkig geplaatste paaltje. Dan vervolg ik mijn weg langs de Herault,
tot in St-Guilhem-le-desert. Net als ik aankom begint het te druppelen,
maar dan is al snel weer over. Toeristisch tot en met, maar gelukkig is het
middag, en de meeste mensen zijn zich aan het volproppen. Vele straatjes zijn
quasi verlaten, hetgeen mij toelaat enkele kiekjes te schieten. In de abdij naast de kerk is een klein
museum met filmvoorstelling. Hoewel het reeds voorbij 13u is, is het museum nog
dicht; hoe zuidelijker je gaat, hoe rekbaarder de tijd wordt… De nonnekes die
het winkeltje en het museum runnen verzekeren mij dat het wel zal openen. Ik
profiteer ervan om in dit sublieme rustige kader wat verder te werken aan
mijn verslag. Mijn wachten wordt beloond en ben even later
getuige van een mooie filmvoorstelling die mijn zowat 12 eeuwen terugwerpt in
de tijd. Bij het buitenkomen is het pleintje voor de
abdij een drukte van jewelste, en ik verlaat algauw het dorpje. Langs mooie
wegen en verre gezichten rij ik naar een onverwachte bestemming, opgepikt
vanuit een foldertje dat ik in het museum kreeg: le Prieuré de Michel de
Grandmont. Ook deze oase van rust bevindt zich net
zoals St-Guilhem op de pelgrimsroute naar Santiago de Compostella, en heeft
dus ook (vroegere) gastenverblijven. Deze locatie werd zeker niet vanuit
Christelijk-religieuze overwegingen gekozen: naast de priorij bevinden zich
immers prehistorische grafmonumenten en een (bloed)offertafel. In het uiterst
eenvoudige kerkje is de stilte totaal. In een hoek staat een radio; ik zet hem aan
en breng tot vreugd van enkele medebezoekers door middel van wat religieuze
gezangen de zeldzaam perfecte akoestiek tot leven. In een bijgebouwtje is een mooie
tentoonstelling over de plaats van de vrouw, huwelijk en seks in de
middeleeuwen. Het wordt laat en ik heb nog een hele
terugreis voor de boeg. Toch neem ik nog een kleine zijsprong langs de cirque
de Navacelles. De aanblik van dit uniek natuurwonder maakt mijn reis
onvergetelijk. Hier kom ik zeker terug, ook buiten het hoogseizoen, maar dan
met alle tijd van de wereld in mijn koffer. Net voor de schemering bereik ik rond 19u30
Anduze. Ik nam mij immers voor om enkel op klaarlichte dag te rijden. ‘s
Avonds eet ik mee met gastheer en gastvrouw, Sebastien en Henriette. Dag 18 (woensdag 19 september 2012) Vandaag vier ik de hoogmis van mijn reis:
een rit over de Corniche des Cevennes en bezoek aan de Mont Aigoual. Na het ontbijt zet ik al gauw aan en rij
eerst via een zijweggetje naar de Mas-Sobbeyran. Daar bevindt zich le Musee
du Desert: een museum over het protestantisme in Frankrijk. Het is gesloten. Misschien is het open deze
avond bij mijn terugkeer naar Anduze. Het kleine weggetje brengt mij dan verder
naar St-Jean-du-Gard, waar ik afsla richting Florac. De weg voert over een
bergrug van vele tientallen kilometers, de ene maal langs de linkerzijde, de
andere maal langs de rechterzijde: la Corniche des Cevennes. Aan de
zuiderzijde vindt men een eerder mediterraan klimaat, met weinig frequent,
maar soms zeer hevige neerslag. Aan de noorderzijde heerst het eerder
continentaal bergklimaat van de Massif Central. Even voor de middag bereik ik Florac. Net
naast mijn parkeerplaats voor de moto zie ik een soort ‘adventure sport’,
maar dan in het klein. Ik stap binnen en zie onmiddellijk wat ik reeds een
tijdje zoek: een waterdichte hoed die niet verfrommelt. Even later vind ik er
ook een voorhoofdlamp die een enorm krachtige lichtbundel afgeeft. Met ook
nog een ‘goed factuurtje’ op zak verlaat ik opgewekt de winkel. De Michelin-gids belooft meer dan Florac te
bieden heeft, maar het spel van de het water dat doorheen het stadje zijn weg
zoekt maakt veel goed. Even buiten Florac gaat het heel steil
omhoog, om dan wat later een uitgestrekte kale vlakte te bereiken: la Causse
Mejean. Ik vind er een mooi plekje om er wat brood
samen met mijn laatste stukje camembert naar binnen te spelen. Dan gaat het
weer heel steil naar beneden: in het kloofdal bevindt zich Meyrueis. Hoge
typische huizen, enkele herenhuizen, en een Joodse wijk met smalle straatjes. Op de weg naar de Mont Aigoual hou ik even
halt bij l’abime de Bramabiou: een ondergrondse rivier stort er met veel
geraas naar buiten en beneden. Het Massif de l’Aigoual, waarvan de Mont
Aigoual het hoogste punt is (1567 m), is van essentieel belang voor de
waterstromingen in het hele land. Het ligt tussen de Atlantische Oceaan en de
Middellandse Zee en trekt van beide zeeën wolken aan; per jaar valt er
gemiddeld 2 m regen: grote hoeveelheden, maar niet zo frequent. Na een bezoek aan het meteorologisch
instituut dat er gehuisvest is neem ik een koffie in de cafetaria met uizicht
op de weidse omgeving. Omstreeks 17 u rij ik rustig huiswaarts
langs een prachtige route. Ik kom een uurtje later toe in Anduze en heb nog
tijd over om nog een grote wandeling te maken door het stadje. Er zijn heel wat gasten bijgekomen: het zijn
bijna allen wandelaars die de GR-routes bewandelen. Een jong koppel is zelfs
op stap met twee grote honden; hoe romantisch… Dag 9 (donderdag 20 september 2012) Na het ontbijt neem ik afscheid van
Sebastien en Henriette. Vanaf nu rij ik weer huiswaarts
richting Watervliet. Ik probeer een mooie route te volgen. Het is redelijk
fris, maar dat betert in de namiddag. Ik passeer langs La Chaise Dieu, een
bedevaartsoord, waar in de kerk een beroemd muurschildering aangebracht is:
La danse macabre, niet te verwarren met de muziekcompositie Danse Macabre van
Sint-Saëns. ‘s Avonds bereik ik Vezelay, een middeleeuws
dorpje in het westen van de Bourgogne. Ik vind er algauw een uniek
hotelletje, op aanwijzen van een gepensioneerde hotelier die een paar
tientallen meters verder woont. Er is gelukkig nog plaats, want gelijktijdig
met mij komen ook nog drie andere koppels op moto’s toe. De hôtelière, die
hier een esoterisch centrum uitbaat, geeft mij met heel wat blabla een hele
spirituele uitleg over de bezienswaardigheden, en hoe en wanneer ik ze moet
bezoeken. Na een eenvoudige bourgondische maaltijd,
inclusief een glaasje jong stierenbloed, in l’Auberge de la Coquille, maak ik
nog een wandeling door de halfverlichte straatjes, en geraak zelfs nog even
de basiliek van Marie-Madeleine binnen. Dit is de grootste en rijkst versierde
Romaanse kerk van Frankrijk. Ze was verbonden aan een enorm klooster dat na
een heel bewogen geschiedenis van een tiental eeuwen bijna volledig verwoest werd.
Momenteel wordt de kerk gerund door monastieke broederschap van Jerusalem,
welke bestaat uit paters en nonnen. Dag 10 (Vrijdag 21 september
2012) Ontbijten kan pas om acht
uur, en de instructies van de bazin indachtig, ga ik op stap doorheen het dorpje,
dat nog enigszins in nevelen gehuld is. Om zeven uur stap ik de
basiliek binnen, waar een horde nonnen en paters op het koor al gauw de lucht
onder de enorme gewelven doet zinderen. Ik verlaat het onderonsje van
gelijkgestemden, en zet mijn wandeling voort. Ik doorkruis het ganse dorpje.
Nadien ga ik nog even de lege kerke binnen. De binnenvallende zonnestralen
brengen alle beeldhouwwerk tot leven. Na het ontbijt verlaat ik
gelijktijdig met de andere motards het hotel, en vervolgens het dorp, waarna
zij naar het zuiden rijden, en ik helemaal alleen naar het noorden. 2012 Cevennen Journal d’un motard solitaire Dag 1 (woensdag 12 september 2012) Om halftien is het zo ver: ik vertrek op reis, met 4 dagen
vertraging. De vertraging werd veroorzaakt door de drang een aantal
werkzaamheden thuis verder te zetten. Nu moet die reis er toch eens van komen
wil ik niet de ganse winter doorstoten al treurend over een gemiste vakantie.
Ik begin te begrijpen dat oude mensen nooit tijd hebben: bergaf ben je altijd
geneigd wat sneller te gaan… maar worden rustpauzes steeds meer noodzakelijk,
en blijft er dan weer minder tijd over, enzovoort. Dit verslag begin ik te schrijven in
een kruidenier-tearoom-zaakje in Flavigny-sur-Oseraie, een middeleeuws dorpje
in de Bourgogne. Later meer hierover. Terug op de moto richting Frankrijk. Ik volg mijn aloude
geliefkoosde route naar het Zuiden via Philippeville, Rocroi en Rethel. Dit
is een kortere heel vlotte route met relatief weinig verkeer en mooie
“graskanten”. De middag nadert en ik krijg honger. Ik heb al maanden geen
frietjes meer gegeten en weersta aan de verleiding om hier of daar af te
stappen. Net over de grens in Rocroi passeer ik echter een authentiek
routier-restaurantje, met ‘routier’-plakkaat en vrachtwagens op de parking,
en maak halt. Er is enkel een dagmenu te krijgen. Eerst een klein slaatje. En
dan volgt daar nu net biefstuk met frietjes. Een klein schoteltje met kaas en
een Café Liegois maken het geheel compleet. Ik neem nog een uitzonderlijk lekkere
koffie om straks niet van mijn moto te vallen. In Signy-l’Abbaye maak ik even halt en vraag naar de
plaatselijke abdij. Die is er al lang niet meer; vermoedelijk met de grond
gelijkgemaakt na de Franse Revolutie. Binnenkort zal ik Reims zien opdoemen. Reims en Troyes wil ik
vermijden, want dat zijn grote verkeersassen. Dus vraag ik TomTom om voor mij
de kortste route naar Bar-Sur Seine uit te stippelen. Die gaat doorheen uitgestrekte velden en kleine dorpjes, maar
ook langsheen grote oorlogskerkhoven van de eerste wereldoorlog. Bij elk van
die begraafplaatsen staat een auto met daarin een slaperige en verveelde
bewaker?. Vreest men een aanslag op een van die gesneuvelde soldaten? De graanoogst is ook hier al binnen en de meeste velden zijn nog
niet omgeploegd. Ze geven een zonnige indruk hoewel het zwaar bewolkt is, en
de zon er slechts zelden doorkomt. Mijn TomTom laat nu en dan toch een steek
vallen en stuurt mij op een veldweg. Gelukkig ligt het droog. Le Parc Regional de la Foret d’Orient vormt een welkome
afwisseling. Het is bijna 5 uur in de namiddag. In Brienne Le Chateau stap ik
het toeristenbureau binnen op zoek naar adressen van hotelletjes of Chambres
d’hôte. Dat valt wel tegen; er zijn er nauwelijks op mijn route, en ik
heb geen zin om veel omwegen te maken. Het oogstseizoen van de druiven en de
overvolle gastenaccomodaties van de streek verplichten mij om wat verder te
rijden. Uiteindelijk beland ik in een rustig hotelletje in Balot:
Auberge de la Baume. De bazin is wat bazig en cassant, maar toch heel
vriendelijk en gedienstig. Ik vermoed dat ze achter haar toog een altijd
gevuld glaasje staan heeft. Ze bekijkt mij eens van top tot teen, en omdat ik
alleen ben krijg ik voor de prijs van kamer en ontbijt het avondmaal er
‘gratis’ bij. Waarschijnlijk heeft ze teveel eten dat ze niet wil weggooien. Het hotel blijkt toevallig een ‘relais motards’; in de garage
staan reeds drie moto’s. Een Engels koppel is op terugreis vanuit de Massif
Central en heeft de laatste drie dagen elke dag regen gehad. Dat belooft… Dag 2 (donderdag 13 september 2012) Om zeven uur ga ik ontbijten. Buiten regent het pijpenstelen.
Nochtans was er toch zó geen slecht weer voorspeld. Gelukkig valt er wel een
en ander te bezoeken in de regio. Bij mijn vertrek is er nog enkel wat motregen, en ik bereik
quasi droog en na enig zoekwerk in de bossen de beroemde abdij van Fontenay. Daar aangekomen word ik onmiddellijk aangesproken door een
aimabel man die algauw zijn reis- ( en vooral abdij-)ervaringen met mij wil
delen. Hij raadt mij aan om de abdij van Vezelay te bezoeken: een goede tip
voor een volgende reis. Fontenay is na de Franse revolutie opgedoekt en omgevormd tot
een papierfabriek. Montgolfier kocht het domain begin 20e eeuw en herstelde het grotendeels in zijn oorspronkelijke
staat. In een zijgebouw bevindt zich nog een vroeg-industriële smederij.
Mooie abdij op een toplocatie, maar mist toch wat sfeer van weleer. “Waarom bezoek jij al die abdijen?” hoor ik vaak. Die abdijen
hebben enkele gelijkenissen met het motorijden: onder mijn helm bevind ik mij
als in een claustrum, de rijwindgeluiden overstemmen de meeste andere
geluiden en zijn als een oorverdovende stilte of als monotone gezangen, en
tijdens het motorijden heb ik urenlang de tijd om mijn gedachten de vrije
loop te laten. Zie het dus maar als een oord waar ik een korte retraite hou,
even weg van mijn jachtige leven. En abdijen en kerken behoren natuurlijk tot
ons cultureel erfgoed, en zijn meestal gemakkelijk toegankelijk, hetgeen niet
kan gezegd van de vele mooie privéwoningen. Volgende stop is Flavigny-sur-Ozeraie, een middeleeuws dorpje,
midden in de velden, weg van elke belangrijke doorgangsroute. Het begint net
harder te regenen, en van een wandeling komt niets terecht. Dan maar wat aan
mijn verslag werken in een kruidenier-tearoom-zaakje. De rit gaat dan verder met nu en dan een lichte regenbui. Het is
koud. De weg wordt steeds vervelender en drukker. Op internet heb ik
gegoegeld naar ‘motorreizen Frankrijk’ en op basis van een interessante Chambre
d’Hôte mijn eerste echte reisdoel vastgelegd: Saint-Laurent-du-Pape, in
het noordelijke en woeste gedeelte van de Ardeche, waar weinig toeristen zich
wagen. Ik zoek een mooiere route op en vind die dan ook. In de late namiddag bereik ik de Beaujolaisstreek, even voorbij
Macon. Het is te laat en te druk om de oversteek van Lyon te wagen. Ook hier in de Beaujolais zijn de meeste slaapgelegenheden bezet
door seizoenarbeiders. Uiteindelijk beland ik na wat zoekwerk toch bij een
wijnboer in “La tour de la belle-mère’. In de tuin staat een hoge toren,
gebouwd op bevel van een wantrouwige schoonmoeder, die haar overspelige
schoonzoon de ganse dag in de gaten wilde houden. ’s Avonds ga ik te voet naar het dorpje, maak een wandeling, en
ga iets eten. Rond tien uur keer ik te voet terug naar mijn B&B; op mijn
voorhoofd staat mijn voorhoofdslampje rood te flikkeren, want de nacht is
hier pikdonker, en de straten buiten het dorp zijn niet verlicht. Dit lampje
is niet echt krachtig, en laat mij niet echt toe zelf veel te zien, maar is
toch nuttig om gezien te worden. Dag 3 (vrijdag 14 september 2012) Vanuit mijn kamer op het eerste verdiep overschouw ik de nijvere
en arbeidsintensieve druivenpluk. Een leuke ervaring. Als ik beneden kom staat mijn ontbijt reeds klaar: een halve
tafel volledig gevuld, voor mij alleen. Even later komt de keukenhulp mij
vragen of ik nog iets nodig heb. Zij verzorgt het eten van de
seizoenarbeiders en is reeds sedert zes uur aan het werk. Na de wijnoogst zal
ze saffraan gaan oogsten: dat wordt gehaald uit de stampers van krokussen.
Dit is een werkje voor “les petites mains”, vrouwenwerk dus. Dit is zodanig
arbeidsintensief dat 1 gram saffraan 32 Euro moet gaan kosten. Ik probeer
mijn mail te versturen, maar krijg geen toegang tot het draadloze netwerk.
Dan maar onderweg versturen. Na het ontbijt neem ik afscheid, en vertrek
zuidwaarts. Onderweg ga ik dus op zoek naar WIFI. Dit is meestal te vinden
in Office de Tourisme, in een bibliotheek, of in een MacDonald. In Anse lukt
het niet; ik maak dan maar een grote wandeling door het oude stadsgedeelte. Na hier een daar een korte stop bij een bezienswaardigheid,
bereik ik In de namiddag rond 4 uur mijn voorlopige eindbestemming:
Saint-Laurent Du Pape, in le Domaine de l’Amiral. Zoals ik reeds vermoedde
blijkt dit een nederzetting van Nederlanders in het Noorden van de Ardeisj.
Het gebouw is uniek: een vroegere zijderupskwekerij, verbonden aan een statig
herenhuis. . Domaine de l’Amiral wordt beheerd door Tonny. Zij heeft diverse
kamers van het omvangrijke hoofdgebouw geschikt gemaakt als gastenverblijf.
Bij de aankomst kom je terecht in een hoge binnenplaats met enorme
kruisgewelven. De buitenkant en de binnenplaats geven een weinig onderhouden
indruk, maar staan even later in schril contrast met het prachtig
gerestaureerde en ingerichte woongedeelte. Het geheel wordt nog eens
afgewerkt door het alom aanwezige antieke speelgoed: een echt museum. De helft van de vakantiegangers blijken habitués; nog eens een
helft brengt hier enkel 1 nacht door op weg naar of terug van het zuiden.
Algauw zit iedereen bij elkaar reiservaringen uit te wisselen. Het avondmaal
is in groep aan een lange tafel in het grote salon. Cor-Jan en Monique zijn van Middelburg. Cor-Jan bracht zijn
jeugd door in Driewegen. Wim, en Dis zijn marathonlopers op weg naar een trainingskamp in
Spanje. Ad en Anneke zijn gebeten duikinstructeurs op terugweg vanuit
Spanje. Anneke was jarenlang motorinstructeur. Rob is gepensioneerd zorgnetter en is met motorpech gestrand in
Frankrijk; hij is nu met een vervangwagen op weg naar huis. Jan is een bejaarde Rotterdammer, die hier elk jaar als
vrijwilliger komt helpen tijdens het seizoen. De nacht is rustig. De muren zijn geluidsdicht, maar de vloer en
deuren kraken van jewelste. Dag 4 (zaterdag 15 september 2012) Het ontbijt verloopt gesjellich. Nu op naar de Vercors, een bergmassief tussen Valence en
Grenoble. Ik breng een kort bezoek aan Chabeuil, maar dat hou ik al snel voor
bekeken. Even later passeer ik het bordje “Parc Regional Naturel du Vercors”.
In Combovin zijn een kerk, een tempel, een kapel, een schooltje, en nog
enkele huizen. Het is net erfgoeddag, en in het bijzonder fraaie kerkje zijn
een aantal jonge mensen druk in de weer. Ze hebben de oude kadasters uit de Napoleontische
tijd van onder het stof gehaald, en hier uitgestald, samen met een
diavoorstelling over de tijd van weleer. Ik duik dan weer verder het massief van de Vercors in. Twee
jagers met honden staan aan de kant van de weg. Vandaag gaat de jacht open op
chevreuil en sanglier. Eén van de jagers toont mij zijn munitie: kogels van
vermoedelijk 9mm. Ze mogen elk per seizoen maximum 4 herten afschieten;
zonder controlebandje mag een hert niet vervoerd worden. In Beaufort is er veel straat animatie met een rondleiding door
het oude dorpje. De gids blijkt achteraf een professionele acteur. De
deelnemers aan de rondleiding worden uitgenodigd deel te nemen aan sketches
op diverse locaties van de rondleiding. Ik neem deel aan een kort stukje
toneel waar ik (Romeo) volgende verzen van Shakespeare moet declameren aan
een ‘beminnelijke lokale schone’: If I profane with my unworthiest hand This holy shrine, the gentle sin is this: My lips, two blushing pilgrims, ready stand To smooth that rough touch with a tender kiss. De lokale schone (Juliet) antwoordt mij dan van op haar balkon
in abominabel Engels: Good pilgrim, you do wrong your hand too much, Which mannerly devotion shows in this; For saints have hands that pilgrims’ hands do touch, And palm to palm is holy palmers’ kiss. Ondertussen vliedt de tijd voorbij en na een kleine versnapering
spring ik terug op mijn ros en ‘galop’ de bergen in. Hoger in de bergen waait een koude wind. Naar het schijnt waait
de koude Mistral telkens drie dagen. Het is hier zwaar bewolkt, maar door de wind
blijft het droog. Langsheen een canyon en een gloednieuwe tunnel bereik ik
Chapelle-en-Vercors, waar een toeristenbureau mij nog een aantal interessante
tips geeft om de rest van de namiddag mee te vullen. Vele dorpjes in deze
hoek van de Vercors zijn minder mooi (oud) omdat de Duitsers hier lelijk
huisgehouden hebben als represaille tegen de weerstand. De Vercors was
in de tweede wereldoorlog een broeinest van de weerstand. De Duitsers zijn
hier met zweefvliegers en parachutisten binnengevallen: ze hebben een gans
dorp uitgemoord en met de grond gelijk gemaakt. In het stadje Die vraag ik de weg naar l’Abbaye du Valcroissant.
Deze hele oude abdij is omgevormd tot privéhoeve en uitzonderlijk
toegankelijk ter gelegenheid van de erfgoeddag. Het kost mij enige moeite om
er te geraken, want heel afgelegen aan de voet van een enorme rotsmassief. Het begint nu reeds avond te worden en begeef mij terug naar
“huis” langs Crest. Daar stap ik toch nog even af en blijf haperen in een
winkeltje van keramiek waar ik mij enkele interessante glazuurtechnieken laat
uitleggen, en daarna in La Chapelle de Cordeliers, waar een prachtige
collectie muziekdozen tentoongesteld staat. De apparaten werken nog allemaal
opperbest, en ik krijg een uitgebreide demonstratie van de meeste toestellen.
De collectie is privé-eigendom en gaat door van vader op zoon. Ze leiden mij
ook nog eens naar de toren boven de kapel, waar ik een prachtig uitzicht heb
over het stadje. Net voor 8 uur bereik ik le Domaine de l’Amiral. De laatste
zonnestralen duiken weg achter de bergrug. Dag 5 (zondag 16 september 2012) Het is zondag, uitslaapdag (voor de andere gasten). Er is nog niemand
aan de ontbijttafel en ik ga op mijn gemak een badje nemen. Ik ben nog altijd alleen voor het te ontbijt, maar dat verandert
aldra. Ik doe nog eens een toer doorheen de oude gebouwen van de B&B. De
uitbaatster heeft naast alle bric&brac ook een mooie verzameling oud
speelgoed. Ook vandaag is het erfgoeddag in Frankrijk. Ik vertrek omstreeks
tien uur om het noordelijk deel van de Ardèche te verkennen. Onmiddellijk na
het verlaten van het hotel word ik ondergedompeld in de typische sfeer van de
streek: ruw ruig, verlaten; smalle kronkelende wegen. Na een kwartiertje
bereik ik Vernoux-en-Vivarais. Achteraf blijkt dit het meest interessante
dorpje te zijn dat ik van de ganse dag bezocht heb. Nochtans heb ik mij niet
moeten vervelen. In Lamastre is er enkel het stationnetje dat mij weet te boeien.
Ze hebben hier een leuke toeristische attractie: een locomotiefje trekt
enkele wagonnetjes enkele kilometers naar boven, en lost dan boven de
wagonnetjes, die heel zachtjes op eigen kracht terug naar beneden glijden. De
helling is zo zacht dat nooit grote snelheden bereikt worden. De jacht is nu volop op gang gekomen; overal langs de weg staan
jagers, drijvers en honden. Omdat ze vaak langs de kant van de weg staan, en
vermoedelijk om niet op elkaar te schieten, dragen ze een fluo oranje vestje.
(niet de honden!). Terwijl ik dit schrijf is het in feite reeds dinsdag; ik zit in
het claustrum van de abdij van Saint-Guilhem-le Desert, en wacht tot het
museum opent. Het is hier lekker fris en rustig. Terug naar de Ardeche. Bijzonder voor deze streek is dat in vele dorpjes de huizen niet
die typisch franse stijl hebben: vele dorpjes ademen eerder een savoyarde
stijl uit. Streng en sober; mooi gekapte natuursteen; proper gedweilde
straatjes. Dit heeft misschien wel te maken met hun geloof, want een groot
deel van de bevolking is hier streng protestant. Vanaf de middag verschijnen er meer en meer toeristen, evenals
meer moto’s. Van de erfgoeddag daarentegen heb ik die dag niet veel gemerkt
buiten een affiche die hier en daar buiten hangt. Ik maak een grote wandeling in Le Cheylard, en stadje met nogal
wat niveauverschillen. Langs Marilhac en Mezilhac bereik ik dan Burzet, waar ik wat
langer halt hou, maar waar uiteindelijk weinig te beleven valt, behalve de
rivier die via bijzondere kronkels zijn weg zoekt doorheen het dorpje. In Antraigues-sur-Volane is het dan weer heel erg druk, en niet
enkel door toeristen. Een bende oudere mannen zoekt verkoeling onder de
platanen van het gezellige ronde dorpspleintje, dat omgeven is door de
torenhoge gevels van de huizen. De terugweg is erg lastig: erg kronkelend, amper drie meter
breed, en bezaaid met fijn grint. Ik bereik uiteindelijk mijn bivakplaats om
halfzeven. Vandaag was mijn maximumsnelheid 69km/u, en mijn gemiddelde
33km/u. In de binnenplaats staan drie van die moto’s waarbij je bijna
met je achterste over het asfalt schuurt. De berijders zijn vlamingen van
Aarschot: op het eerste zicht van het ruige type, zwaar getatoeëerd, en immer
dorstig. Achteraf blijken ze heel erg mee te vallen, rustig, praatgraag en
verlekkerd op oude dorpjes en kastelen, waarvoor ze, net als ik, de kleine
weggetjes niet schuwen. Ze komen mijn moto bewonderen; één van hen is van plan bij
thuiskomst zijn machien in te ruilen voor een 1200GS. Het avondmaal is naar gewoonte lekker en copieus. Dag 6 (maandag 17 september 2012) Vandaag ontbijt ik helemaal alleen om 8u. Er zijn nochtans veel
gasten, maar blijkbaar is niemand haastig. Ik blijf nog even natafelen en
stippel mijn bestemming en mijn route uit. Even voor tien uur betaal ik (een
prikje!) en neem afscheid van Tonnie en Jan. Die laatste blijft mij nakijken
tot ik om de hoek verdwijn. Eerste stop is Beauchastel, dat oud en pittoresk uittorent boven
de Eyrieux. Een bus schoolkinderen maakt ook net een geleide wandeling door
het dorpje. De straatjes zijn er algauw gevuld. Een koppel verpleegkundigen
haast zich door de steegjes met een witte schort in de hand. De gemiddelde
leeftijd van de bewoners ligt vermoedelijk zeer hoog. Dan weer verder, eerst langs een Carrefour, voor de cassecroute,
en dan langs La Voulte, waar ik ook even halt hou. Montélimar laat ik letterlijk links liggen. Ik volg een tijdje de Rhone zuidwaarts. Mijn volgend doel is Saint-Montant. In Viviers neem ik een heel
smal baantje doorheen de bergen. Als ik er bijna ben blokkeren enkele
bulldozers de smalle weg. Even vrees ik een hele omweg te moeten maken. Maar
de vriendelijke arbeiders zetten de bulldozers even een meter opzij en laten
mij, tevreden over de welkome afwisseling, langs. Saint-Montant is heel pittoresk, maar momenteel grotendeels
doods. Enkel het lokale restaurantje is goed gevuld. In een van de straatjes
is een vrouwtje haar bloemen aan het verzorgen. Ze geeft mij een hele uitleg
over de verzorging van vijgenbomen. Net buiten Saint-Montan, in Larnas, staat een mooi oud kerkje midden
de velden. Via Barjac en Rivières bereik ik uiteindelijk Alès. Daar is niet
veel te beleven. Omstreeks 16u30 bereik ik Anduze, en via het toerismebureau vind
ik zeer snel een B&B in het centrum van de stad. Ik ben voorlopig de
enige gast. Ik ben van plan hier drie nachten te blijven. Anduze was tot aan het eind van de 19de eeuw een bloeiende
handels- en industriestad die fier was op zijn protestants verleden. Er is een grote streng eenvoudige tempel op het marktplein. Die
is neergepoot op de binnenplaats van een vroegere kazerne. Er zijn veel
toeristen, want in de omgeving zijn veel campings. De wandeling doorheen de stad is interessant en vermoeiend. Als avondmaal tracht ik de restjes uit mijn welgevulde
picknickbox weg te werken. Dag 7 (dinsdag 18 september 2012) De dag begint met een echt Frans ontbijt, inclusief de koffie
die een grote bol wordt geserveerd. Dit deel van mijn verslag schrijf ik in de cafetaria van de Mont
Aigoual, met een wijds uitzicht over de valleien aan de mediterrane zijde. Even voor tien uur vertrek ik zuidwaarts. Het is zwaar bewolkt
en fris: perfect weer voor mijn meest zuidelijke trip. In Ganges is het
markt. Ik dwaal er een uurtje door het oude stadsgedeelte en volg le
Chemin des Traversees: vele gangetjes, al dan niet overdekt verbinden de vele
straten, dwars door de huizenblokken door. Op een pleintje zie ik iemand
sukkelen met zijn wagen, vermoedelijk een kozijn van Firmin Boerjan, want hij
neemt zijn bocht heel traag, maar te kort, en komt met de onderkant van zijn
wagen vast te zitten op een betonblok van ongeveer twintig cm hoog. Twee
politieagenten staan er vanaf enkele meters op te kijken, gelijk twee honden
op een zieke koe, maar ze ondernemen niets. Samen met een andere omstaander
help ik het mannetje zijn auto te bevrijden van het ongelukkig geplaatste
paaltje. Dan vervolg ik mijn weg langs de Herault, tot in
St-Guilhem-le-desert. Net als ik aankom begint het te druppelen, maar dan is al snel
weer over. Toeristisch tot en met, maar gelukkig is het middag, en de meeste
mensen zijn zich aan het volproppen. Vele straatjes zijn quasi verlaten,
hetgeen mij toelaat enkele kiekjes te schieten. In de abdij naast de kerk is een klein museum met filmvoorstelling.
Hoewel het reeds voorbij 13u is, is het museum nog dicht; hoe zuidelijker je
gaat, hoe rekbaarder de tijd wordt… De nonnekes die het winkeltje en het
museum runnen verzekeren mij dat het wel zal openen. Ik profiteer ervan om in
dit sublieme rustige kader wat verder te werken aan mijn verslag. Mijn wachten wordt beloond en ben even later getuige van een
mooie filmvoorstelling die mijn zowat 12 eeuwen terugwerpt in de tijd. Bij het buitenkomen is het pleintje voor de abdij een drukte van
jewelste, en ik verlaat algauw het dorpje. Langs mooie wegen en verre
gezichten rij ik naar een onverwachte bestemming, opgepikt vanuit een
foldertje dat ik in het museum kreeg: le Prieuré de Michel de Grandmont. Ook deze oase van rust bevindt zich net zoals St-Guilhem op de
pelgrimsroute naar Santiago de Compostella, en heeft dus ook (vroegere)
gastenverblijven. Deze locatie werd zeker niet vanuit Christelijk-religieuze
overwegingen gekozen: naast de priorij bevinden zich immers prehistorische
grafmonumenten en een (bloed)offertafel. In het uiterst eenvoudige kerkje is
de stilte totaal. In een hoek staat een radio; ik zet hem aan en breng tot vreugd van
enkele medebezoekers door middel van wat religieuze gezangen de zeldzaam
perfecte akoestiek tot leven. In een bijgebouwtje is een mooie tentoonstelling over de plaats
van de vrouw, huwelijk en seks in de middeleeuwen. Het wordt laat en ik heb nog een hele terugreis voor de boeg.
Toch neem ik nog een kleine zijsprong langs de cirque de Navacelles. De
aanblik van dit uniek natuurwonder maakt mijn reis onvergetelijk. Hier kom ik
zeker terug, ook buiten het hoogseizoen, maar dan met alle tijd van de wereld
in mijn koffer. Net voor de schemering bereik ik rond 19u30 Anduze. Ik nam mij
immers voor om enkel op klaarlichte dag te rijden. ‘s Avonds eet ik mee met
gastheer en gastvrouw, Sebastien en Henriette. Dag 18 (woensdag 19 september 2012) Vandaag vier ik de hoogmis van mijn reis: een rit over de
Corniche des Cevennes en bezoek aan de Mont Aigoual. Na het ontbijt zet ik al gauw aan en rij eerst via een
zijweggetje naar de Mas-Sobbeyran. Daar bevindt zich le Musee du Desert: een
museum over het protestantisme in Frankrijk. Het is gesloten. Misschien is het open deze avond bij mijn
terugkeer naar Anduze. Het kleine weggetje brengt mij dan verder naar St-Jean-du-Gard,
waar ik afsla richting Florac. De weg voert over een bergrug van vele
tientallen kilometers, de ene maal langs de linkerzijde, de andere maal langs
de rechterzijde: la Corniche des Cevennes. Aan de zuiderzijde vindt men een
eerder mediterraan klimaat, met weinig frequent, maar soms zeer hevige
neerslag. Aan de noorderzijde heerst het eerder continentaal bergklimaat van
de Massif Central. Even voor de middag bereik ik Florac. Net naast mijn
parkeerplaats voor de moto zie ik een soort ‘adventure sport’, maar dan in
het klein. Ik stap binnen en zie onmiddellijk wat ik reeds een tijdje zoek:
een waterdichte hoed die niet verfrommelt. Even later vind ik er ook een
voorhoofdlamp die een enorm krachtige lichtbundel afgeeft. Met ook nog een
‘goed factuurtje’ op zak verlaat ik opgewekt de winkel. De Michelin-gids belooft meer dan Florac te bieden heeft, maar
het spel van de het water dat doorheen het stadje zijn weg zoekt maakt veel
goed. Even buiten Florac gaat het heel steil omhoog, om dan wat later
een uitgestrekte kale vlakte te bereiken: la Causse Mejean. Ik vind er een mooi plekje om er wat brood samen met mijn
laatste stukje camembert naar binnen te spelen. Dan gaat het weer heel steil
naar beneden: in het kloofdal bevindt zich Meyrueis. Hoge typische huizen,
enkele herenhuizen, en een Joodse wijk met smalle straatjes. Op de weg naar de Mont Aigoual hou ik even halt bij l’abime de
Bramabiou: een ondergrondse rivier stort er met veel geraas naar buiten en
beneden. Het Massif de l’Aigoual, waarvan de Mont Aigoual het hoogste
punt is (1567 m), is van essentieel belang voor de waterstromingen in het
hele land. Het ligt tussen de Atlantische Oceaan en de Middellandse Zee en
trekt van beide zeeën wolken aan; per jaar valt er gemiddeld 2 m regen: grote
hoeveelheden, maar niet zo frequent. Na een bezoek aan het meteorologisch instituut dat er gehuisvest
is neem ik een koffie in de cafetaria met uizicht op de weidse omgeving. Omstreeks 17 u rij ik rustig huiswaarts langs een prachtige
route. Ik kom een uurtje later toe in Anduze en heb nog tijd over om nog een
grote wandeling te maken door het stadje. Er zijn heel wat gasten bijgekomen: het zijn bijna allen
wandelaars die de GR-routes bewandelen. Een jong koppel is zelfs op stap met
twee grote honden; hoe romantisch… Dag 9 (donderdag 20 september 2012) Na het ontbijt neem ik afscheid van Sebastien en Henriette. Vanaf nu rij ik weer huiswaarts richting Watervliet. Ik
probeer een mooie route te volgen. Het is redelijk fris, maar dat betert in
de namiddag. Ik passeer langs La Chaise Dieu, een bedevaartsoord, waar in de
kerk een beroemd muurschildering aangebracht is: La danse macabre, niet te
verwarren met de muziekcompositie Danse Macabre van Sint-Saëns. ‘s Avonds bereik ik Vezelay, een middeleeuws dorpje in het
westen van de Bourgogne. Ik vind er algauw een uniek hotelletje, op aanwijzen
van een gepensioneerde hotelier die een paar tientallen meters verder woont. Er is gelukkig nog plaats, want gelijktijdig met mij komen ook
nog drie andere koppels op moto’s toe. De hôtelière, die hier een esoterisch
centrum uitbaat, geeft mij met heel wat blabla een hele spirituele uitleg
over de bezienswaardigheden, en hoe en wanneer ik ze moet bezoeken. Na een eenvoudige bourgondische maaltijd, inclusief een glaasje
jong stierenbloed, in l’Auberge de la Coquille, maak ik nog een wandeling
door de halfverlichte straatjes, en geraak zelfs nog even de basiliek van
Marie-Madeleine binnen. Dit is de grootste en rijkst versierde Romaanse kerk van
Frankrijk. Ze was verbonden aan een enorm klooster dat na een heel bewogen geschiedenis
van een tiental eeuwen bijna volledig verwoest werd. Momenteel wordt de kerk
gerund door monastieke broederschap van Jerusalem, welke bestaat uit paters
en nonnen. Dag 10 (Vrijdag 21 september 2012) Ontbijten kan pas om acht uur, en de instructies
van de bazin indachtig, ga ik op stap doorheen het dorpje, dat nog enigszins
in nevelen gehuld is. Om zeven uur stap ik de basiliek binnen,
waar een horde nonnen en paters op het koor al gauw de lucht onder de enorme
gewelven doet zinderen. Ik verlaat het onderonsje van
gelijkgestemden, en zet mijn wandeling voort. Ik doorkruis het ganse dorpje. Nadien
ga ik nog even de lege kerke binnen. De binnenvallende zonnestralen brengen
alle beeldhouwwerk tot leven. Na het ontbijt verlaat ik gelijktijdig met
de andere motards het hotel, en vervolgens het dorp, waarna zij naar het
zuiden rijden, en ik helemaal alleen naar het noorden. |
|