Alain blogt op de motor
Powered by Honda and
BMW
Route des Grandse
Alpes met Udo |
Dag
1 (Dinsdag 24 augustus 2021): Watervliet (B) – Toul (F) Ik vertrek thuis pas
omstreeks 8u. Ik ben niet haastig, want heb met Udo pas om 13u afgesproken in
Bastogne. Eerst nog een tussenstopje bij mijn dochter Joke en haar pasgeboren
zoontje. Het is mooi weer. Ik
neem de snelweg tot net voorbij Namen, en vervolgens de oude steenweg naar
Luxemburg. Onderweg hou ik halt voor een kleine picknick. Reeds rond 12u30
bereik ik het drukke marktplein van Bastogne, waar voortdurend auto’s rondjes
draaien om een parkeerplaatsje te bemachtigen. Er zijn ook veel motards. Het
is nog volop vakantie. Wat later komt ook Udo
aanzetten, en we installeren ons op het terrasje waar ik 23 jaar terug ook
eens een pauze hield op weg naar Tsjechië. Pas om 14u30 rijden we
weer verder. We tanken in Martelange, wat net aan de grens met Luxemburg
ligt, en waar de Luxemburgse zijde van de steenweg bezaaid is met een 15-tal
tankstations. Ze verkopen hun benzine allemaal voor dezelfde prijs, welke
niet veel lager is dan deze in België. We rijden omheen Arlon,
en belanden in een mooi stukje Belgisch Lotharingen. Het ene kleine dorpje en
weggetje volgen elkaar op. Plots is de weg afgesloten: er ligt een boom over
de weg. Met man, vrouw, en
macht, en vooral de hulp van een auto met kabel, wordt de boom opzij
getrokken, en kunnen we er langs. Even verder, nog geen
vijf minuten later, is de weg alweer geblokkeerd, ditmaal wegens de aanleg
van een nieuwe brug, en moeten we eerst terug, en dan nog een hele eind
omrijden. In Toul
houden we het voor bekeken, en gaan op zoek naar een hotel. Hotel ABC heeft geen
eigen parking, en ligt aan een druk pleintje dat morgenvroeg wegens de markt totaal
afgesloten is. Hotel Europe is dan weer dubbel zo duur en ver van het
centrum. In hotel Villa Lorraine hebben we prijs: in het centrum, rustig
gelegen, én met privé parking voor de motoren. Ik breng al een deel van
mijn bagage naar boven, in kamer 12, ga de motor parkeren en kom terug met de
rest van de bagage in mijn kamer. Plots zie ik daar nog een rugzak en een
reistas staan, maar niet van mij. Ik zit in de verkeerde kamer! En ja, ik
kreeg de sleutel mee van kamer 12-Bis (om niet te zeggen 13). Ik haal er mijn
eigen bagage snel weg, ga naar beneden om de juiste sleutel, en betrek dan de
juiste kamer 12. De andere reizigers hebben vermoedelijk nooit geweten dat
een vreemde hun kamer binnengedrongen was. Hoewel best mooi en
gezellig is dit niet echt een toeristenstadje. We vinden niet zo direct een
mooi restaurantje, en gaan dan maar eten bij de chinees, wat uiteindelijk
redelijk goed bevalt. Eerst een slaatje, en dan eend met rijst op een bedje
van sojascheuten, en dit alles ruim bemeten. Een lekkere Dame Blanche sluit
het geheel af. Plots herinner ik mij
dat het hotel sluit om 21u, en ik zoek naar het papiertje met de code om
binnen te raken. Natuurlijk onvindbaar. Dat heb ik uitgehaald bij het
geharrewar met de kamernummers, en niet weer in mijn tasje gestoken. Het is
nog maar net negen uur, en ik haast mij naar het hotel terwijl Udo afrekent.
Natuurlijk is het hotel gesloten, en de bediende reeds naar huis.
Tegenwoordig hebben vele hotels geen nachtpermanentie meer. Gelukkig komen
even later enkele andere gasten toe en ik glip opgelucht mee naar binnen,
terwijl Udo daar net ook aankomt. Hij heeft nog wat boodschappen gedaan in
een nachtwinkel. En zo is het elke dag
wel wat… Dat belooft… Dag
2 (Woensdag 25 augustus 2021): Toul
(F) – Annecy (F) Goed geslapen, maar
vroeg wakker wegens te warm, en dat dan natuurlijk wegens teveel gegeten. Toch ga ik na een half
uurtje weer slapen om dan om 6u30 op te staan. Na het ontbijt gaan we
de motoren laden, en geven de sleutels af aan de receptie. Het is inderdaad
markt, en we zitten gelukkig nét buiten de drukke afgezette marktzone. We verlaten het mooi
ommuurde Toul en rijden onmiddellijk het groene
Frankrijk weer in langsheen een mooi kronkelende Moezel ten zuidoosten van de
stad. Wat verder rijden we
omheen de zwaar beveiligde en gecamoufleerde legerbasis met luchthaven van Ochey, verboden te fotograferen. Dan doorheen de velden
en langs het mooie oude Mirecourt, ooit nog wel een
bezoekje van meer nabij waard. Vesoul
is een wespennest, goed om even te gaan winkelen of te tanken, maar anders
beter ruim te omzeilen, tenzij je toch even een bezoekje wil brengen aan dit
bijzondere stadje, dat zich gevormd heeft rondom een groen beboste heuvel,
met bovenop een hoog uittorend kerkje, van heel ver
zichtbaar. We vinden een leuk
terrasje om even te bekomen. Na de koffiestop moeten
we even terugrijden, want Udo liet er per ongeluk zijn rugzak achter.
Gelukkig merkte hij dit op na nog geen 5 kilometer. Langsheen Dole gaat het vlot, evenals Lons-le-Saunier.
We rijden gestaag voort, want we willen aan de voet van de Alpen komen te
staan deze avond. Orgelet
is heel mooi, ook een stopje waard bij een volgende
reis. We rijden overheen de
brug over de Lac de Vouglans
en daarna tussen twee hoge rotsen de Jura binnen, met zelfs even de hoge Jura
vanaf Oyonnax. De kronkelende bergwegen
geven ons een voorproefje van wat ons de komende dagen te wachten staat. Eens
de Jura voorbij gaat het moeizaam omwille van wegenwerken en de nabijheid van
Génève. We bereiken uiteindelijk
Annecy en vinden vlot ons hotel: het Centre Jean
XXIII, een voormalig nonnenklooster omgevormd tot hotel. Het gebouw is
tamelijk nieuw, modern, en kraaknet. Vanuit het hotel hebben
we een prachtig zicht op het meer. Zeker een adresje om te
onthouden. We gaan ´s avonds eten in Casa Nostra, een kilometertje verderop, en doen ons tegoed aan
een lekkere écht Italiaanse pizza. Een dessert is echt niet
meer nodig om de maaltijd af te werken, tot teleurstelling van de ober, maar
de stevige wandeling terug en bergop is meer dan welkom, en verzekert mij van
een rustige nacht. Dag
3 (Donderdag 26 augustus 2021): Annecy
(F) – Villar d’Arène (F) Bij het ontbijt valt pas
op hoeveel mensen de weg naar dit hotel gevonden hebben. Niet verwonderlijk,
het is goedkoop, rustig, proper, én, met uitzicht! En dat laatste is dan ook
het beste wat het ontbijt te bieden heeft, tenminste als je een tafeltje aan
het raam weet te bemachtigen, wat mij net lukt, want ik installeer mij snel
terwijl een ganse file staat te wachten aan een tergend trage koffiemachine. Vandaag rijden we de
Route des Grandes Alpes! Een aaneenrijging van
cols, beklimmingen en afdalingen. We starten in Le Grand Bornand, een onooglijk klein dorpje op 950m hoogte, en
rijden dan verder naar La Cluzas, op 1050m. Vanaf
hier trekken we over de 1486 m hoge Col des Aravis
naar Flumet, op 900 m hoogte. Vervolgens de Col des Saisies op 1633 m hoogte, en dan terug afdalend naar
Beaufort, op 720 m hoogte. We rijden langs uitgestrekte alpenweiden waar volop
melkkoeien rondlopen, met hier en daar een chalet verborgen tussen de dennen,
en passeren enkele kleinere mondaine skioorden. Wat verder nemen we de
Col de Meraillet, alweer op meer dan 1600 meter,
naast het grote stuwmeer van Roselend, vernoemd
naar het dorpje Roselend, dat moest wijken
(=verdrinken) voor het stuwmeer. We rijden hier
noordwaarts omheen en vatten dan de beklimming aan van de Cormet
de Roselend, op bijna 2000 meter. Dit stuk van de
route eindigt dan weer in Bourg-Saint-Maurice, in
de vallei van de Isère. Vanaf hier rijden we het
Parc National de la Vanoise
in, een prachtig natuurgebied dat in Italië overloopt in het Italiaanse
nationale park Gran Paradiso. Val d’Isère
is het eindpunt van de vallei. Hier gaat het weer snel
omhoog, over de Col de l’Iseran op bijna 2800
meter, tot in de vallei van de Arc, die we even
blijven volgen op de Route Napoleon, langsheen Aussois,
Lanslebourg-Mont-Cenis en
Modane, tot in Saint-Michel-de-Maurienne,
waar we weer de bergen zuidwaarts opklimmen via een aantal lastige
haarspeldbochten van de col du Telegraphe. In Valloire
is er een drukte van jewelste met een 4X4, Paris-Dakar, en camper evenement,
dat heel wat volk en auto’s aangelokt heeft, en waardoor de
overnachtingsmogelijkheden in de ganse regio erg beperkt zijn. Ondanks het
reeds ietwat latere uur worden we aldus verplicht om toch nog even verder te
rijden, over de Collet du Plan Nicolas, en vervolgens over de Col du Galibier, een van de koninginnenritten van de Route des
Grandes Alpes. De Col du Galibier is de mythische bergpas die regelmatig als
hoogste passage van de Tour de France dienstdoet, en vooral indrukwekkend is
omwille van de mooie omgeving, nog eens geaccentueerd door de warmrode
avondzon. De pas is gelegen op
2646 m hoogte en ligt tussen de Arvan-Villards en Cerces massieven, met uitzicht over de bergtoppen in de
omgeving en het Parc National des Écrins in de verte. Even raak ik Udo kwijt,
wanneer hij na de overtocht van de col nog even de tunnel induikt, om er dan
een kwartier later weer uit te komen. Hij had gedacht dat ik hem zou volgen,
wat ik niet gedaan had precies om hem niet kwijt te raken. We rijden verder
zuidwaarts, nog even over de Col du Lautaret, en
eindigen de dag in Vilar d’Arène,
aan de westkant van de Col du Lautaret. Ons hotel is le Gite des Melèzes,
waar we vriendelijk ontvangen worden in een eeuwenoude herberg met zware gewelven,
en vervolgens gespijsd en gelaafd worden. Het dagmenu ‘andouillette’
lijkt ons niet erg aantrekkelijk, maar wel een grote salade met ‘chèvre chaud et gisiers’. Een dessert kan er
alweer echt niet meer bij. Het is ondertussen reeds
pikdonker buiten, en we maken nog een wandeling doorheen de wirwar van kleine
donkere straatjes. Gelukkig zijn we warm gekleed, want we bevinden ons hier
op 1500 meter hoogte. En dat is ook te merken aan de ijle lucht, die ons bij
de minste beklimming een hijgende adem bezorgt. Dag
4 (Vrijdag 27 augustus 2021): Villar
d’Arène (F) - St-Martin de Vesubie
(F) Terwijl ik de blog
afwerk, hoor ik de klok van het kerkje zeven uur slaan. Het is een klein klokje,
en maakt gelukkig niet teveel lawaai. We nemen een klein Frans ontbijtje, en
gaan de motoren laden. De bagage wordt naar beneden geworpen. Dan vatten we de weg
aan, weer over de Col du Lautaret op iets meer dan
2000 meter. Er is reeds redelijk wat verkeer, vooral fietsers. Meestal
afgetrainde mannen, die deze beklimming maandenlang voorbereid hebben. Elke
gram die je hier op de fiets naar boven moet meesleuren is teveel. Voor
motorijders ligt dit anders, hoewel de lichaamsbouw soms wel bepaalt op welk
type motor je nog past. In Briancon
stappen we van de motor en bezoeken het oude vestingstadje. Briancon
is de hoogst gelegen stad van Frankrijk op meer dan 1300 meter. De vestingmuren zijn nog
intact, evenals de binnenstad met hoge huizen en smalle donkere straatjes. De
ziel is er evenwel grotendeels uit. Heden ten dage bezoeken de mensen liever
meubelboulevards en ruime zonnige terrassen. Via een klein kronkelend
straatje steil naar beneden verlaten we al gauw de stad en stijgen al snel
weer, over de Col d’Izoard op 2300 meter. Die ligt
aan de rand van de Queyras, een wild en ruig
gebied, met steile bergwanden vol gruis en puntige rotsen. We stoppen in Arvieux om het ros even te laten rusten. Het is immers
reeds middag geworden, en we trakteren onszelf op een koffie, vergezeld van
een warme rabarbercompote, bedekt door een dun laagje crumble.
Heel lekker. Wat verder slaan we
links af, om een kleine route te nemen doorheen het Regionale Park van de Queyras, over de Col Tronchet.
We rijden doorheen een prachtige bijna ongerepte vallei. De weg wordt erg
smal, en wordt uiteindelijk een gravel spoor. Hoewel het op de kaart als
doorgankelijk vermeld staat, keren we toch terug. Met deze zware machines
willen we geen risico’s nemen. Maar het was een omweggetje meer dan waard ! Dan maar over de Col de Vars, langsheen de Refuge Napoleon, en vervolgens naar de
Col de la Bonette. Als ik al dacht dat de
Col du Galibier de mooiste col was, moet ik hier
mijn mening toch herzien. De weg klimt heel hoog, met nog een lusje tot 2800
meter, de hoogste weg in Europa. Helemaal bovenaan echter is een kruispunt,
is er helemaal geen plaats om te parkeren, en staat zelfs een politieman om
iedereen voort te jagen en aldus het kruispunt vrij te houden. Geen file dus,
maar ook geen fotoshoot. Gelukkig nog de helmcamera.
Eventjes hebben we toch het gevoel gehad bovenop de bergtop te staan.
Achteraf heb ik in de gaten dat ik het lusje tot het allerhoogste punt gemist
heb. Het laatste nationale
park dat we op de Route des Grandes Alpes aan doen
is het Mercantour Nationaal Park, gelegen rondom
een van de meest zuidelijk gelegen bergmassieven van de Alpen. Maar na al die
bochtjes, beklimmingen en afdalingen laat de vermoeidheid zich al voelen. Plots lijken we wel in
een droge rivierbedding beland. De oevers zijn weggespoeld, evenals de
oorspronkelijke weg en vele huizen aan de oevers. Halve huizen staan op
instorten, en een prachtige hoge villa op een klif overweegt ook ernstig om zelfmoord
te plegen. Doorheen deze rotsen en keienstraat belanden we dan toch in het
iets hoger gelegen stadscentrum van St-Martin de Vesubie,
waar ogenschijnlijk alles zijn normale gangetje gaat. Het is al halfvijf,
tijd voor de koffie dus, en een mooi patisserietje lonkt en lokt: ´La Petite Suisse’, tegelijk ook de naam van deze regio. Ik
krijg hier te horen dat de stad vorig jaar begin oktober zwaar getroffen werd
door een plotse vloed en stijging van de rivier Vesubie,
met een enorme ravage tot gevolg. De bewolking neemt toe
en het begint zelfs wat te druppelen. Tijd om een hotelletje te zoeken. Dat
blijkt niet eenvoudig, want het hoogseizoen is in deze regio nog niet
voorbij! Dan toch eerst maar eens een versnapering op een terrasje in het
centrum. Ik vraag aan de patron-patissier of hij geen goed adresje kent om te
overnachten, en jawel, even later nemen we onze intrek aan de andere kant van
het stadsparkje, in La Bonne Auberge. Het is nog vroeg, en we
hebben ruim de tijd om nog een grote wandeling te maken. Het is een mooi
stadje met heel nauwe steile straatjes. Midden de straat loopt een gootje met
daarin een snellopend ´riviertje’ van 15 cm breed. Aan de rand van het stadje
wat verderop worden we geconfronteerd met de gevolgen van de ramp van vorig
jaar, en zijn we ineens ook ongewild ramptoeristen. Toch zoeken we de mooie
hoekjes van dit stadje op, en die zijn er gelukkig in overvloed. Na een eenvoudige
maaltijd zoek ik mijn bed op en val gauw in slaap, ondanks de luidruchtige
kamerburen en het luide feest dat wat verder in aan de gang is. Dag
5 (Zaterdag 28 augustus 2021): St-Martin de Vesubie (F) – Lurisia (I) Deze morgen verlaten we
het hotel zonder ontbijt, maar gaan onmiddellijk naar ‘La Petite
Suisse’ voor een koffie met croissant, én, met uitzicht op de kleine
boerenmarkt. Het is zaterdagmorgen en
nog redelijk rustig. We blijven er zowat een
uurtje zitten, en vatten om 9u onze route zuidwaarts aan. Vanuit Saint-Martin-Vésubie gaan we richting Sospel,
op 350 m hoogte, via de 1604 m hoge Col de Turini.
Daarna rijden we via de 728 m hoge Col de Castillon
door naar Menton, aan de Middellandse Zee. We volgen een mooie route tot aan
de kust, en nemen de tijd om enkele filmkes te
maken. De Middellandse Zee
betekent het einde van de klassieke Route des Grandes Alpes,
en we sluiten dit af met een terrasje op de strandboulevard, en een kleine
hap. Udo gaat zelfs nog even
pootje baden, in volle motoroutfit, en bij bijna 30 graden. We zetten de weg dan
verder oostwaarts tot in Ventimiglia, in Italië, en
hopen zo via de Italiaanse Alpen Naar het Noorden te kunnen rijden. Eens de stadsdrukte
voorbij komen de rustige Italiaanse bergdorpjes er aan, lieflijk in een dal,
of schijnbaar onbereikbaar boven tegen een rotswand gekleefd, met toch een
totaal ander karakter dan aan de Franse zijde. In Pigna
krijgen we in de gaten dat deze vallei doodloopt, waardoor we wat moeten
terugrijden, en dan de Monte Baraccone moeten
oversteken via een heel smal, erg steil en kronkelend asfaltweggetje. Een
hele beleving! In Trucco
zitten we dan op de juiste weg, die echter weer Frankrijk binnenloopt opnieuw
richting Italië. Op de koop toe begint het even later te regenen. Ook deze vallei heeft
vorig jaar erg te lijden gehad van overstromingen, en er zijn overal
wegenwerken, rode lichten, en noodwegen bestaande uit grind. Voor ons niet
echt een probleem, maar met onze mooie zware motoren is het toch extra
opletten geblazen. De regen laten we al
gauw achter ons. Wat verder staan we voor een roodlicht, en dat blijft maar
duren. Is het defect? Uiteindelijk zijn we het wachten beu, en rijden we toch
door; met de motoren kun je zo nodig altijd snel uitwijken. De werken aan de weg en
aan de rivier hebben het toerisme en een groot deel van het economisch leven
hier lam gelegd. De dorpjes geven een doodse indruk. Voorbij Tende krijgen we in de gaten dat de tunnel naar Italië
ook al afgesloten is. Ik bevraag een paar plaatselijke bewoners hoe het
precies zit. De ene vertelt dat we over de pas kunnen, dat er heel wat
fietsers en motorijders overheen gaan. Een vrouw zegt dat we een toelatingspas
nodig hebben. Dat is voor ons geen probleem! We hebben onze EU-COVID-pas
altijd grijpensklaar. Net voor de tunnel is er
inderdaad de oude weg naar boven, geasfalteerd, maar in zeer slechte staat.
‘Les 24 lacets’ blijken er uiteindelijk 24 dubbele
te zijn, en bovendien erg lastig, steil en scherp. Aan een fietser en
vervolgens een motorijder, komende vanuit Italië vraag ik voor alle zekerheid
of de weg te doen is, wat telkens bevestigend beantwoord wordt. Een half
uurtje later staan we bovenaan de col, op 1870 meter, met uitzicht op beide
landen. Er staan veel auto’s geparkeerd, maar voor de meesten is dit een
eindpunt, en geen overgangsroute. Een enorm oud versleten fort staat wat
verder te vergaan. Vanaf hier loopt een mooie Italiaanse asfaltbaan rustig
kronkelend naar beneden. Het is hier redelijk
koud, het is ondertussen halfvijf, en we zijn wat vermoeid. Dus gaan we op
zoek naar een mooi warm terrasje voor een laatste koffie. Een hotelletje zoeken
lijkt nog niet zo eenvoudig. Alles lijkt volgeboekt of gewoon gesloten,
ondanks de bereidwillige hulp en raadgevingen van de plaatselijke bevolking. Dan toch maar
booking.com proberen, en met succes. We moeten wel een eindje weer de baan
op, maar zoeken en bot vangen kost meer tijd. Even voor we het hotel bereiken,
is de weg volledig afgesloten. Een Italiaan stopt, stapt uit, en biedt
vriendelijk om ons voor te rijden doorheen de wirwar van straatjes in een
leuk druk stadje. Even later zitten we
weer op de goede weg en nog vijf minuten later sta ik aan de receptie van
hotel Topazio in Lurisia. Dit is een oud thermaal
hotel, noch bijzonder van architectuur, noch bijzonder qua uitstraling. De
receptioniste is een Poolse. Ik weet niet hoe ze hier verzeild is geraakt,
maar ze is erg gedienstig. De kamers zijn versleten maar proper, groot, en
erg gerieflijk. Prijs/kwaliteit waarschijnlijk het beste van de ganse reis. Er
zijn bijna geen gasten, en de lage prijs volstaat vermoedelijk niet om de
vaste kosten te dekken. ’s Avonds nemen we het diner in het hotel. Het is
niets bijzonders, maar het smaakt, en is ruim voldoende. We blijven nog wat door
keuvelen, en gaan dan om tien uur slapen. Morgen gaan we elk weer onze eigen
gang, Udo richting Trente,
ikzelf terug naar het zonnige Frankrijk, want in Oostenrijk en Duitsland
wordt regen voorspeld. Dag
6 (Zondag 29 augustus 2021): Lurisia
(I) – Valdrome (F) Dit hotel is duidelijk
een aflopend verhaal, maar doet zijn best de gasten goed te verzorgen. Het
uitgebreid ontbijt illustreert dit nogmaals, hoewel ik mij beperk, om straks
fit genoeg te blijven voor een rit terug naar Frankrijk, helemaal over de
Alpen heen. Udo en ik nemen afscheid,
en gaan elk onze eigen weg. Mijn route gaat eerst
langsheen Cuneo, en dan verder westwaarts. Het is gemakkelijk te rijden, en
geleidelijk aan worden route en dorpjes mooier en interessanter. Er is
slechts beperkt verkeer op deze zondagvoormiddag, maar dat verandert toch wat
bij het naderen van de grens bovenop de Colle del Agnello op bijna 2800 meter, alweer een der hoogste van
Europa. De herkomst van de naam
van deze pas is niet ver te zoeken. Vanaf hier gaat het
steeds bergaf tot aan Mont-Dauphin, een Vauban
vesting. Ik zet de motor op de grote parking buiten de vesting en ga de site
verkennen. Binnenin is een waar
dorp gebouwd. Of is de vesting eerder rond het dorp gebouwd? Er zijn toch wel
wat bezoekers, misschien ook mensen die hun eentonige en lastige verplaatsing
even willen afwisselen met een interessante en gezonde wandeling. Savines-le-Lac
is een mondain oord gelegen aan de Lac de Serre-Poncon. Ik kan het niet snel genoeg achter mij laten,
hoewel het meer zelf best mooi en indrukwekkend is. Ik bevind mij nu op een
grote Nationale weg, en gelukkig is het vanaf Gap opnieuw rustig rijden. Over
de Col de Cabre beland ik in Le Diois,
de streek rond Die, ten zuiden van de Vercors. Het
is net vijf uur, tijd om te bekomen en onderdak te zoeken voor de nacht. Hotels zijn hier niet
dik gezaaid, en zelfs een Chambre d’Hôte blijkt niet vanzelfsprekend. Uiteindelijk vind ik
toch een gîte in Valdrome, op bijna 1000m hoogte. Ik
spreek telefonisch met de uitbater af dat ik er omstreeks 21u zal aankomen. Even later ontmoet ik
dan Dirk en Katelijne, die met hun mobilhome, een enorme Hymermobiel, op weg
zijn naar Italië. Ik word verwend met een
lekkere spaghetti. We halen nog wat herinneringen op, en het wordt algauw wat
frisser. Ik stap de motor weer op vooraleer de schemering zich inzet, en zet
mijn weg verder naar mijn gîte, een kwartiertje verderop. De zomer is zo goed als
voorbij; de dagen korten snel en de avonden zijn fris. Een wandeling alleen
in het donker zie ik niet meer zitten. Dag
7 (Maandag 30 augustus 2021): Valdrome
(F) - Pont-de-Poitte (F) Wanneer ik wakker word
voel ik duidelijk dat ook in mijn kamer de nachtelijke kou toch
binnengedrongen is. Ik kleed mij warm aan, rommel wat aan, maak een voorlopig
verslag van de afgelopen dagen, en ga daarna een warme douche nemen. Om halfacht kan ik gaan
ontbijten. De jonge mensen die dit zaakje runnen sedert juni van dit jaar
doen hun best om mij het naar mijn zin te maken. Het ontbijt is eenvoudig
maar toch erg verzorgd Ik tracht mij zo goed
mogelijk in te duffelen, en dat blijkt geen overbodige luxe, want buiten is
het nog fris en vochtig. Ik doorkruis noordwaarts een prachtige streek. Het stadje Die blijkt
heel mooi, en bovendien zo dicht bij, en toch zo vergeten door al die
toeristen die via Lyon naar het Zuiden rijden. Vanaf hier noordwaarts begint
de Vercors, en passeer ik meerdere dorpjes waarvan
de naam ‘-en-Vercors’ duidelijk maakt dat het tot
deze regio behoort, bekend omwille van het sterke verzet tijdens de 2e
wereldoorlog. Ik rij over de Col du Rousset, meer dan 1200m hoog, tussen twee rotsmassieven. Grote wolken hangen rond de bergtoppen,
wat mooie vergezichten oplevert. Een fietser vraagt mij
een foto van hem te nemen. Wat noordelijker, nog
steeds in de Vercors, volg ik de Route des Ecouges, langsheen een mooie canyon
en vervolgens doorheen heel bijzondere tunnel, lang en nauw, waar men elkaar
enkel kan kruisen in zogenaamde ‘garages’, waar de tunnel telkens iets breder
uitgehouwen is. De ganse voormiddagrit
is een hele ervaring. en dat blijft zo tot St-Gervais. Op een rustig bankje in
een klein stadje hou ik even halt om te picknicken. Dan volgt een lastig
stukje verkeer tot in het massief van de Chartreuse, mooi om te rijden, maar
nog ooit eens te verkennen, want ik heb zeker niet de mooiste route genomen. Voorbij Oyonax volg ik de Lac de Vouglans aan de westkant tot in Orgelet,
waar ik nog even met de motor dwars doorheen rij. Het stadje heeft wel wat,
maar geeft een eerder doodse indruk. Ik hoop dat dit ooit nog verandert.
Behalve een duur en onaantrekkelijk hotel vind ik hier geen onderkomen, en ik
rij een tiental kilometer verder tot Hotel de l’Ain
in Pont-de-Poitte. Vanuit mijn hotelkamer heb ik
een mooi rustig zicht op de Ain. Na een kleine wandeling
bestel ik een grote lekkere salade in het restaurant van het hotel. Het is er
druk, en het personeel weet niet waar eerst te springen. Dag
8 (Dinsdag 31 augustus 2021): Pont-de-Poitte (F) – Verdun (F) Ik ontbijt op de kamer,
met een koek welke ik over had van gisteren. Ik hou wel van een mooi en uitgebreid
ontbijt, maar goed ontbijten is in Frankrijk niet zomaar een evidentie, en
alvast bijna nooit in overeenstemming met hetgeen je ervoor betaalt. Het is alweer koud, en
dat zal de hele dag zo blijven. Niet getreurd echter, want het is droog, en
prachtig motorweer. In een klein dorpje zie
ik een motard voorovergebogen naast zijn Harley
Davidson staan. Rond de motor liggen op de grond allerlei spullen. Ik maak
halt en vraag of hij hulp nodig heeft. Het is een Duitser, en hij heeft geen
problemen, maar is enkel wat olie aan het bijvullen. Hij is op weg naar de Côte d’Azur. Hier en daar hou ik
halt, en loop dan even rond. Ikzelf zet mijn weg
verder doorheen de Bourgogne, en vervolgens Lotharingen. Via booking.com heb ik
voorlopig mijn zinnen gezet op Hotel des Colombes,
maar niet gereserveerd. Eerst eens poolshoogte nemen, en dan pas beslissen.
Het hotel valt wel mee, oud maar onderhouden, én, met een grote ondergrondse
garage waar de motor veilig staat. Het is nog erg vroeg in
de avond, en ik maak een lange wandeling doorheen Verdun, waarvan ik de
uitgestrektheid duidelijk onderschat had. Ik rust even uit in een kapsalon,
waar ik mijn haar laat knippen, en vervat vervolgens mijn weg naar de
citadel. Terug in het centrum eet ik een hapje op een terrasje aan de brede
statige kadeboulevard. Ik bezoek een soort
museumpje, waar een multimediale evocatie van de 1e wereldoorlog
wordt gebracht. Weer wat verder staan
enkele WO1-memorials. Mijn stappenteller slaat
alarm. Dringend tijd om terug naar het hotel te keren, en onder de dekens te
kruipen. Het laatste monument kan
ik niet nalaten te fotograferen: de enorme barokke St-Nicolas-kapel, horend
bij het Jezuïetencollege, dat hier in 1570 gesticht werd. Dag
9 (Woensdag 1 september 2021): Verdun (F) – Watervliet
(B) Het ontbijt wordt
ontluisterd door de aanwezigheid van een nogal verlopen vijftiger op blote
voeten, die eerst storend loopt te fluiten, dan zijn ongenoegen uitbraakt
over de TV die aanstaat, en vervolgens voortdurend luidop raaskalt, al dan
niet tegen een denkbeeldig? persoon aan de andere kant van de lijn van zijn
GSM. Vandaag doorkruis ik het
vaak groezelige Noorden van Frankrijk, maar ben toch aangenaam verrast over Stenay, Mouzon en Sedan, die
zeker een toekomstig nader bezoek van mij mogen verwachten. De streek heeft
een honderdtal jaar geleden toch een grote welvaart gekend, getuige hiervan
de mooie gebouwen, welke nu geleidelijk aan toch weer in hun oude glorie
hersteld worden. Ik passeer uiteindelijk langs Rocroi,
evenwel zonder het centrum binnen te rijden, en neem onmiddellijk de snelweg
richting Charleroi, zodat ik omstreeks 13u terug aanklop bij mijn dochter en
de 3 kleinkinderen, waarvan de oudste haar eerste schooldag op de lagere
school heeft doorgebracht, en mij nu trots haar agenda en haar boekentas
toont. Wat later in Watervliet
wordt mijn thuiskomst gevierd met wafels en een lekker ijsje met karamel én
chocolade. Voorlopig zit mijn
zomer-motorreisseizoen er op. Een staartje op de motor komt er enkel nog
indien het najaar niet volledig opgeslorpt wordt door uitstapjes met
Christien of door slecht weer. |