Alain blogt op de motor
Powered by Honda and
BMW
|
2023 Herfst :
Tijd voor avontuur De zomer heeft lang
geduurd dit jaar, maar de herfst komt er aan. Thuis blijven is zonde, want
eens de winter lonkt aan de horizon, is het motorseizoen volledig voorbij.
Vorig jaar waagde ik nog een poging in november, maar die is slecht
afgelopen. Ik werd grieperig onderweg, kon door de kou niet snel genoeg
recupereren, en werd genoodzaakt huiswaarts te keren. Er wordt mooi weer
voorspeld in grote delen van West-Europa, dus waag ik nog eens een toertje.
Eerst het Schwarzwald, en zo mogelijk verder langs
Oostenrijk naar het noordwestelijk merengebied van Italië, dat ik nog nooit
bezocht. De zon is mijn gids. Dag
1 - Zaterdag 23 september 2023 Watervliet – Lommel De aanloop is niet
heroïsch, maar wel aangenaam. Ik bezoek nog even de kleinkinderen, ga naar de
kapper, doe wat inkopen, en rij op het gemak naar Lommel, waar ik een
bezoekje breng aan mijn zus Martine, en vervolgens aan mijn nichtjes, die
recentelijk verhuisden naar een ruimere woning. De rest van de avond
breng ik door met het helpen van Tjeerd bij een klus die hij niet alleen
klaren kan. Dag
2 - Zondag 24 september 2023 Lommel – Waldböckelheim (D) – 300km Rond negen uur hou ik
het daar voor bekeken, laad de motor, en verlaat Lommel. In gedachten overloop ik
de invulling en het verloop van de komende weken. Op elke (korte) reis
probeer ik nieuwe dingen. Ditmaal test ik een nieuwe 4K camera, evenals de
motorvest welke ik van Tjeerd kreeg. Die vest, hoewel erg zwaar, en dus niet
iets wat ik zelf zou kopen, bevalt mij al gauw heel erg, want hij zit als
gegoten, en hindert mij nergens. Vanavond bekijk ik eens de filmpjes en
vergelijk de nieuwe camera met de oude. Die oude camera, de Contour Roam, heb ik nu 10 jaar, werkt nog steeds heel goed, maar
mist wel wat scherpte op de huidige TV-schermen. De passage door Limburg
valt wat tegen. Gelukkig is het de eerste uren nog niet erg druk, maar ik ben
opgelucht wanneer ik net na de middag de Eifel binnen rij, en even bekom bij
een koffie en een koek in Bäckerei Moss in Roetgen. Ik spreek er een koppel Nederlanders aan
op een Transalp650. Ze rijden pas 2 jaar met de motor, zijn erg tevreden over
de Transalp, maar zijn geen lid van de TCN. Motoren, auto’s, fietsers,
en motoren. Vooral motoren. En sommige maken de wegen onveilig, hoewel de
maximumsnelheid meestal erg beperkt is, en de politie waakt. De Nürburgring is niet ver af. De Eifel is dan ook een
gebied welke ik in de toekomst zal mijden, al zeker in het weekend. Ik ben
opgelucht de Eifel achter mij te laten, en in te wisselen voor de
gemoedelijke Moezel, met haar lieflijke valleien, afgeboord door zonovergoten
wijngaarden. Het is intussen inderdaad weer eventjes zomer geworden, en één
voor één verdwijnen de warme kledingstukken in de koffer. In Senheim
steek ik de Moezel over, en klim steil naar boven, de Hunsrück
op, een bergketentje tussen Moezel en Nahe. Ik beland tegen wil en
dank op een kleine snelweg, wat mij helemaal niet bevalt, en verlaat die dan
ook bij de eerste afrit. Ik maak even halt aan een boerderij in een klein
dorpje, Ohlweiler. Een man, die net zijn
tomatenplantjes aan het verzorgen is, ziet mij graaien tussen mijn
landkaarten, en komt mij zijn hulp aanbieden. Hij geeft mij aanwijzingen voor
mijn verdere route, en nodigt mij algauw af te stappen, en even te bekomen
met een glaasje water. Ik neem plaats en maak wat nader kennis met Hans-Peter
en Dagmar Bender-Prass. Ook zij zijn net
gepensioneerd, zij het dat Hans-Peter nog steeds boert, samen met zoon
Marius. Dagmar was kortgeleden zelf nog op reis voor 2 weken in Oostende, aan
de zee. Ik vervolg mijn route,
op aanwijzingen van Hans-Peter, doorheen het mooie koel verfrissende Soonwald tot in Kreershauschen.
Daar hou ik nog even halt voor de laatste koffie van de dag, die mij moet
helpen voldoende lang wakker te blijven. Ik neem er nog een kleinigheid bij,
want de kou heeft mijn honger toch wat aangescherpt. Ik laat mij verleiden
tot een Kaiserschmarrn, een soort gebakken en in
stukken gesneden eierkoek met appelmoes. Lekker, maar alweer veel te veel. Dan opnieuw de motor op
en weer door een woud, in de diep ingesneden vallei van de Ellerbach, langsheen enkele waarachtig hoge rotswanden,
de Göttelsteiner Felsen, tot net vóór het dorpje Waldböckelheim
in Hotel Leo’s Ruh. Die
Leo is niet de eigenaar van het hotel, maar een lokaal historisch figuur die
hier in de buurt een jachthut bouwde, en waarnaar
wandelingen in de streek vernoemd zijn, alsook dit hotel. Ik word verwelkomd
door Andreas, een gemoedelijke zestiger die het hotel runt. In vroeger tijden
was er hier ook wel een gelagzaal en misschien zelfs een restaurant, maar
leeftijd en Covid hebben hun sporen nagelaten. Een half uurtje later
vertrek ik ook voor een kleine tocht, te voet ditmaal, naar de top van de Welschberg, een paar kilometer verderop, doorheen velden,
wijngaarden, bossen. Het restaurantje boven is dicht, maar er staan enkele
zeteltjes, waar wat wandelaars genieten van de avondzon. En dan verder door
bossen en velden terug naar het hotel. De Kaiserschmarrn
is ondertussen wel verteerd, maar de eetlust zal maar morgen terugkomen. Ik
start de blog op, en schrijf er in telegramstijl in wat ik vandaag meemaakte.
Ik slaag er echter niet in deze online te zetten, omdat het netwerk niet
vertrouwd wordt door mijn webspace-provider. Dan maar iets vroeger
naar bed. Zoeken moet ik niet, de slaap vindt míj, en overmant mij binnen
luttele seconden. Dag
3 - Maandag 25 september 2023 Waldböckelheim
(D) – Schömberg (D) - 300km Hoewel ik reeds om 22u
ging slapen, word ik slecht even voor zessen wakker, en sta onmiddellijk op. Ik
maak een koffietje klaar, werk wat aan de blog, maar ga mij al snel wassen en
kleden, want ik heb word aan het ontbijt verwacht om 7u. Alles staat netjes
klaar. Er is heel wat keuze, waaronder zelfs één Grieks yoghurtje, dat ik
snel wegkaap. Wie eerst zaait,… Andreas komt nu en dan eens kijken of er
niets ontbreekt en alles naar wens is. Dan nog maar weer de
blog verder bijwerken, en voorzien van enkele foto’s. Het publiceren lukt nóg
niet. Het is nog fris wanneer
ik rond halftien vertrek. De zonnestralen verdrijven al gauw elk gevoel van
kilte. Ik rij geruime tijd door groene bossen, tussen en over heuvels, en
langs lieflijke valleien, door rivieren ingekerfd in het landschap. Hier en
daar hangt nog een nevel, en uit de weiden stijgt een lichte damp naar boven. Zo rolt de aardbol
zachtjes onder mijn wielen door. Even voor de middag maak ik een eerste halte
aan een Penny supermarktje, waar ik wat brood koop voor de picknick. Wat
later hou ik weer halt aan een mooi terrasje, dat mij weet te bekoren met een
uniek beeld van een vermoedelijke stamgast. Ik stap weer op, slaag
er in Kaiserslautern te vermijden, maar moet
vervolgens toch een harde noot kraken: het drukke Rijngebied. In mijn
zoektocht naar rustige sluipwegen, heb ik dan ineens een meevaller: een veerpontje
op enkel kilometers van de grens met Frankrijk. Hier kabbelt het leven
trager dan het snelle water van de brede Rijn. De omgeving blijkt redelijk
populair bij fietsers en wandelaars, die van het pontje dankbaar gebruik
maken. Aan de overkant bevindt zich zelfs een hotel met café en restaurant,
als enige gebouw in de wijde omtrek. Het lijkt mij erg in trek bij een
hoogbejaard publiek. Ik heb dus Rheinland-Pfalz achter mij gelaten en start hier nu een
tocht door Baden-Württemberg. Ik moet mij gedurende 2 uur alweer door druk
verkeer worstelen, dat geleidelijk toch afneemt, terwijl ik geruime tijd de
rivier Murg volg, doorheen een steeds dunner
wordende lintbebouwing. Vanaf Forbach wordt het
echt rustig. Ik stop even voor de picknick, en zet mijn weg dan verder door
donkere dichte bossen: het Schwarzwald. Ik film het
even, en gelukkig, want ik zie het niet algauw weer terug. De regio blijkt
redelijk bedrijvig, en straalt in mijn ogen zeker geen uitnodigende rust uit. Op een veldje ligt een
dode ree. Vermoedelijk recent ‘s nachts aangereden, dan nog wat verder
gestrompeld, en uiteindelijk ineen gezakt. In de VS heb ik zulke taferelen
bijna dagelijks gezien. Ik ga op zoek naar een
hotel, vind al gauw iets dat geschikt is, maar het hotel is volzet. De receptionist
vraagt me of toch geen kamer wil voor morgenavond, want dan is er plaats zat.
Ik herhaal dat ik op zoek ben voor een kamer deze nacht, waarna hij opnieuw
vraagt of ik toch geen kamer wil morgenavond. Ik bedenk dat ik die kamer voor
volgende nacht wel wil betalen, maar op voorwaarde dat ik er deze nacht mag
in slapen. We komen niet tot zaken doen, en ik druip dan maar af. In Weilen-Schömberg,
nog geen 10 kilometer verderop, vind ik Pension Waldhorn.
In het dorpje is geen restaurant, en het pension serveert geen ontbijt, maar
gelukkig kocht ik onderweg een slaatje, en heb ik nog brood en kaas over van
de picknick. Eerst nog wat wandelen,
enkel doorheen het dorp, want de schemering zet zich al gauw in. Iets
bijzonder in de regio, en misschien elders in Duitsland, is een ‘Metzgerei’,
een slagerij waar men ook wat eten kan. Spijtig genoeg is deze dicht. Wat
verder is een garage, waarvan de eigenaar blijkbaar ook verzamelaar en/of
restaurateur van oude Jaguar’s. Er staan een
tiental van die oldtimers buiten, de ene in al wat betere staat dan de
andere, maar hoe dan ook zonde om ze hier te laten afzien. Teruggekomen in het
pension, werk ik nog het lekkere slaatje naar binnen, en tokkel nog wat op de
PC. Enkele kamers verder is een hotelgast aan het ratelen en razen tegen zijn
compagnon of zijn gesprekspartner aan de telefoon. Hij is nu reeds een half
uur aan de gang, en het houdt maar niet op. Mijn beklag gaan doen is geen
optie, want ik wil mijn motor morgen niet aantreffen met kapotgestoken
banden. Nog een uur later is hij nog steeds aan de gang. Ik ga om 22u slapen,
zink algauw weg in de zachte matras en het enorme kussen, en dieper, nog
dieper,… Dag
4 - Dinsdag 26 september 2023 Schömberg
(D) – Reutte (A) – 200km Ik start de dag met
koffie, muesli en melk, iets wat ik van thuis meenam voor noodgevallen. De
lawaaimaker is blijkbaar stilgevallen. Ik heb hem deze nacht niet meer
gehoord. Ik blijf nog geruime
tijd op de computer aan het werk, wachtend tot de zon de ochtendkou wat
verdreven heeft. Vandaag plan ik een kortere rit tot net in Oostenrijk. Ik
boek alvast een hotel, en begin om 9 u mijn hebben en houden bij elkaar te
scharrelen en naar de motor te brengen. De zon is mijn gids. Het
is aangenaam rijden op deze manier, hoewel lastig en dan, want de zon staat
nog laag aan de einder. Deze streek is aangenaam om te doorkruisen. Weinig
drukte, veel afwisseling, weiden, heuvels, kleine dorpjes, riviertjes,
veldjes, en veel bossen. Ik laat het Zwarte Woud
achter mij en rij even doorheen de zuidelijke Schwäbische
Alb, en vervolgens de Allgäu.
Dorpjes, bebouwing, kerkjes, alle doet geleidelijk meer en meer ordelijk
Beiers aan, daar waar gisteren alles wat meer rommelig aanvoelde. Midden in het bos, aan
de kant van de weg zit een heel jong katje, met rillende aanblik, nog
voorzien van dat dunne stekelhaar, vermoedelijk hier achtergelaten door een
meedogenloze bezitter van een overbodige nest kattenjongen. Het beestje
schrikt niet op wanneer ik er op 1 meter voorbij rij. Het lijkt wel ziek.
Even overweeg ik om het poesje mee te nemen, en ergens af te zetten, maar
bedenk mij dat dit een hele opgave zou worden, nog afgezien van de troep die
zo een diertje kan maken wanneer ik het opsluit in mijn motokoffer. Ik maak
van mijn hart een steen en vervolg mijn weg. Het platteland lijkt mij
weinig aantrekkelijk voor de doorsnee toerist. Er is nauwelijks een hotel,
gasthof, of terrasje te bespeuren, tenzij een gesloten etablissement,
getuigend van voorbije glorie. De eigenaars hadden vermoedelijk geen
opvolgers of overnemers. Wat hier wel uit de grond schiet zijn heel moderne
bakkerijtjes waar je koffie en gebak kunt krijgen. Ze werken veelal met
personeel, en hebben heel wat aantrok. Ook ik stop bij zo een zaakje, en neem
een koffie, een kleine koffie, nog steeds groot genoeg om er een kattenjong
in te verdrinken. Tegenover mij zitten twee oudere dames, beiden rolrond, met
grote koffie en ruim bemeten broodje, en het is nog geen elf uur. Ze doen mij
denken aan mijn eigen grootmoeder destijds. Die kon het zich ook zo goed
laten smaken. De naam van het stadje
Sigmaringen doet een belletje in mijn hoofd rinkelen, en ik stuur dan ook
resoluut richting Stadtmitte, en zie daar dan
ineens het enorme kasteelslot in de hoogte oprijzen: het Hohenzollernschloss.
Het torent heel hoog uit boven de rivier. Ook in Altshausen passeer ik een groot kasteel, mooi eenvoudig
strak geschilderd, momenteel dienst doend als administratief centrum van de
stad. In Reute
meen ik aan de hand van het opvallende IHS-symbool een indrukwekkend
Jezuïetenklooster te herkennen, maar het blijkt een Franciscanessen klooster
te zijn, nog steeds in gebruik, en schijnbaar in goeden doen. Ik rij er even
rond, en zet dan mijn weg verder. Het is al middag
voorbij, en ik ben al even op zoek naar iets om te eten, wanneer ik in Diepoldshofen een imbiss zie,
Metzgerei Herre. Ik stap af, bekijk eerst nog even mijn routekaart om mij te
oriënteren, en word aangespreken door een koppel fietsers, die ook besloten
hebben om hier even halt te houden. Ik ga aan de praat met hen, en bestel ook
een curryworst met pomfriet, net zoals zij. Het
zijn Tina und Gerd Peter, leeftijdsgenoten, net
gepensioneerd, ook fervente moto-wereldreizigers, vroeger op Transalp, nu op Africa Twin DCT, uit Lautkirch. Ze zijn eigenlijk afkomstig uit Hannover,
hetgeen verklaart waarom ik hen zo goed versta, want ze hebben dezelfde
tongval als mijn vriend Udo, afkomstig uit het naburige Braunschweig. We
blijven een uurtje keuvelen, wisselen wat gegevens uit, en plannen om met elkaar
in contact te blijven. Op hun aanwijzen rij ik
in een wijde boog omheen Kempten, doorheen het
mooie rustige Kürnachtal tot Buchenberg.
Daar is het eventjes zoeken, want er zijn hier nogal wat wegenwerken aan de
gang, vermoedelijk in aanloop naar de verkiezingen, want er hangen hier
overal verkiezingsborden. Niks nieuws onder de zon. Het wordt al gauw 16u,
en ik neem een koffie in de buurt van Waltenhofen.
Dan neem ik een stukje autoweg om de Iller over te
steken, en rij vervolgens een hele tijd achter een andere motor, ook een
NC750 DCT, door drukke verkeer tot over de grens in Reutte. Ik neem mijn intrek in
Pension Hohenrainer, gelegen net ten zuiden van Reutte, met uitzicht over groene weiden en donkere
bossen. Ik rust even uit, eet
enkele boterhammetjes, en maak dan een wandeling naar Burgruïne Eherenberg. Halfweg de tocht door het donkere bos bedenk
ik dat de afdaling straks in de schemering toch iets te gevaarlijk zou kunnen
worden, en ik besluit nu al terug te keren langsheen een minder steile
grintweg. Wanneer ik het hotel terug bereik is de zon al geruime tijd achter
de bergen verdwenen. Ik voel de vermoeidheid
toeslaan, bedenk dat in mijn lichaam misschien ook enkele virusjes sluimeren,
klaar om toe te slaan, cadeautjes van mijn kleinkinderen en neefjes, en ga
vroeg slapen. Dag
5 - Woensdag 27 september 2023 Reutte
(A) – Oetz (A) – 200km Ik heb deze nacht minder
goed geslapen, want het harde bed en mijn harde knoken waren een minder goede
match. Toch ben ik al gauw goed wakker en voldoende in form om de dag aan te
vatten. Ik ben alvast ontsnapt aan de vervelende griepjes waar mijn zus en
schoonbroer mee kampen, na een lastig weekend met de kleinkinderen. Het wordt
al snel zeven uur, en ik begeef mij nar de ontbijtzaal. Ik installeer mij zo
ver mogelijk van een koppel luidruchtige zeventigers, geholpen door een
bejaarde vrouw, die het zaakje hier met stevige hand runt. Ze is echter erg
behulpzaam, en zorgt er voor dat niemand iets te kort komt. Oostenrijk,
Duitsland, Midden-Europa, …, hier heerst een cultuur van gastvrijheid
waardoor je zelden minder goed ontvangen wordt. Meer naar het Zuiden is dit
niet altijd vanzelfsprekend. Ik vul de blog nog wat
aan, maar slaag er niet in deze af te werken, en tracht enkel de
belangrijkste punten in telegramstijl te noteren. Straks, onderweg, of deze
avond zal ik dit wel verder afwerken. De zon komt over de bergen kijken, vult
mijn kamer met een warme gloed, en zet mij aan om alles bijeen te rapen en op
de motor te gaan laden. Halftien is een mooi uur om te vertrekken. De grote
kou is weg, en de zon droogt al snel alle condensatie op. Een koppel met een
wit VW-campertje maakt zich ook op om te vertrekken. Ook zij verkozen het
comfort van een hotel boven de gezellige ongemakken van een minicamper. Ik ga eerst tanken, en
kies dan de kleine route langsheen de Plansee, een
langgerekt meer op bijna 1000 meter hoogte, ingeklemd tussen de hoge spitsen
van het Ammergebergte. De weg gaat nog eventjes
hoger, maar aan de grens met Duitsland daal ik zacht af in het Ammertal, uitgegraven door de gelijknamige rivier. De
prachtige route loopt eerst nog koud en nat in de schaduw van de hoge bergen,
maar gaat al snel over in een lieflijk zonovergoten vallei, die mij een half
uurtje later in het Ettal brengt, de aanlooproute
naar Garmisch Partenkirchen,
het meest mondaine ski-vakantie-oord van Duitsland, gelegen net op de grens
met Oostenrijk, en op een drukke verbindingsweg naar Innsbruck toe. Toch valt
het verkeer nogal mee, gezien er een snelle afleidingsweg met tunnels
langsheen dit stadje aangelegd werd. Garmisch-Partenkirchen
is een iconische plaats, vandaar ook dat ik er even wilde passeren. Maar in
tegenstelling tot mijn verwachtingen valt dit stadje erg mee. Het is er wel
druk, maar van het “mondaine’ vang ik niets op. Integendeel, alles is gewoon,
goed onderhouden, ordentelijk, en vol van dagelijks leven. De ligging is
prachtig, ingesloten tussen hoge bergketens, op een hoogte van maar
zevenhonderd meter, naast een bergspits van bijna 3000 meter. Net voor de grens met
Oostenrijk stap ik nog een supermarktje binnen, alweer een Penny, en vind al
gauw een mooi slaatje voor onderweg. Wat verder is de alweer de grens met
Oostenrijk. Ik volg nog even de richting Innsbruck, en sla dan zijwaarts af,
de kleine Leutasch vallei in. Daar zoek ik een mooi
plekje om te picknicken, op een houten bankje naast een kabbelend fonteintje. Volgende bestemming is Seefeld,
en vervolgens het Sellraintal, welke mij doorheen
een smalle canyon, een aantal half overdekte
tunnels, en vervolgens een brede vallei, voert tot in het hooggebergte tot op
meer dan tweeduizend meter. Ik hou er halt in het skioord Kühtai,
voor een koffie op een terrasje. Ik maak er kennis met Wolfgang, een Duitser
uit Garmisch-Partenkirchen, die vrijaf heeft genomen om een dagje te toeren
op zijn GS. Binnenkort wordt ook hij
65, en neemt hij zijn pensioen op. We stappen op en rijden elk een andere
richting uit, ikzelf naar Oetz, mijn eindbestemming
voor vandaag, in het diepe dal een twintigtal kilometer verderop. De afdaling is erg
steil. Ik rijd een hele eind achter een bus, in de typische stank van
verbrande remvoeringen. Ik bereik uiteindelijk het Alpenhotel, dat zijn
glorieperiode wel al een tijdje achter de rug heeft, maar ruim voldoende
comfort zal bieden om geest en lichaam weer fit te krijgen tegen
morgenochtend. De motor staat veilig onder een overkapping, samen met nog een
tiental andere motoren, en naast alweer een iNCa750X, een grijze ditmaal. Na wat rust ga ik nog
even wandelen in het dorpje, dat gedomineerd wordt door het reusachtige
Posthotel. Ik zorg dan voor nog wat
versterking van de inwendige mens, en trek mij dan terug op mijn kamer. Ik
chat nog wat met Christien, die het erg naar haar zin heeft in Sankt Moritz,
en besloten heeft daar nog een weekje langer te blijven. Ik zet mij vervolgens
aan de schrijftafel. Het reisverslag wordt aangevuld, voorzien van de nodige
foto’s, en vervolgens online gezet. Alweer een mooie dag achter de rug, en
dat zeker niet enkel omwille van het zonnige weer! Dag
6 - Donderdag 28 september 2023 Oetz
(A) – Sulden (I) – 175km Het was erg rustig deze
nacht, maar tegen de morgen begin ik in de verte toch meer en meer verkeer te
horen, dat wat verder door de hoofdstraat raast. Ik slaag er vandaag in tot
bijna 7u in mijn warme bed te blijven liggen. Ik heb dorst, en maak mij snel
een koffietje klaar, dat ik alvast opdrink terwijl ik me klaar maak om te
gaan ontbijten. De meeste hotelgangers lijken mij
motards. Allemaal mannen, tussen 40 en 70 lijkt het mij. Misschien blijven de
koppels langer in bed? Ik doe mij te goed aan de lekkere granenbroodjes, en
dan op mijn kamer nog wat prutsen. Onder andere de filmpjes van mijn camera
overladen op PC. Wanneer ik naar beneden
ga om mijn motor te laden, staat daar net ook een grote bende klaar om weg te
rijden. Het zijn Duitsers. Ze hebben een motortoer gemaakt door Slovenië en
Kroatië, en keren vandaag naar huis. Tien minuutjes later is
het voor mij ook zover. Ik neem de benen, of beter, de wielen, en richt de
neus van mijn motor zuidwaarts, naar Italië, vijftig kilometer verderop, aan
het uiteinde van het Oetztal. Het is alweer zonnig,
maar de voorlopig bereiken de meeste zonnestralen nog niet de diep ingesloten
vallei. Er zijn alweer veel
motoren op pad. Een aantal maakt enkel de rit naar boven tot de grens, de Timmelsjog pas, en keert dan terug. Vanaf Italië terug naar
beneden, eindeloos kronkelend, over smalle wegen, hier en daar door tunnels,
indrukwekkend en mooi, steeds drukker wordend, tot ik uiteindelijk Merano
bereik. Vanaf Merano volg ik de
Adige rivier westwaarts. De rivier gaf haar Italiaanse naam aan deze streek:
Alto Adige. In deze vallei wordt heel intensief aan tuinbouw gedaan. De
hellingen zijn bijna volledig beplant met appelboomgaarden. De oogst is volop
bezig, hetgeen mede oorzaak is van de drukte op de weg, omdat de kleine
tractoren voortdurend het verkeer op de smalle wegen blokkeren. In Latsch
verlaat ik de hoofdweg, rij het dorpje in, en installeer mij voor de picknick
op een bankje naast de kerk. Het is middag, en de school is net afgelopen. Kinderen
lopen af en aan. Tractortjes, leeg, of beladen met kisten vol appels, rijden
af en aan doorheen het anders zo rustige dorpje. Ik zet de weg verder en
sla dan af naar Prada am Stilfersjoch,
de aanlooproute naar de Stelviopas, de hoogste
verharde weg van Italië, en één van de hoogste van Europa. De pas is echter
voor morgen. Vandaag zal ik overnachten in het bergdorpje Sulden, op 1900
meter hoogte, op het uiteinde van de Vinschgau
vallei, aan de voet van de Ortler berg, met zijn
bijna 4000 meter voor eeuwig gekroond met een witte kap. Ik overnacht in een
luxehotelletje, dat enkele betaalbare kamers aanbiedt om het hotel met keuken
en personeel toch draaiende te houden in dit luwe seizoen. Het hotel bestaat
reeds meer dan 100 jaar; het oude gebouw staat nog steeds recht, maar is
ondertussen wel heel modern vertimmerd. Eerst ga ik nog even
wandelen tot het eind van de vallei. Ik zie slechts een paar andere
wandelaars. Na een kwartiertje besluit ik terg te keren omdat het toch te
fris wordt. En het is nog maar 18u! Het zal vannacht niet vriezen, maar het
zal toch niet veel schelen. Het grote restaurant is
redelijk goed gevuld, niet in het minst door enkele gezinnen met kinderen. Ik
krijg een mooi menu voorgeschoteld met wel 5 gangen, heel verzorgd, en heel
lekker, en vooral niet overdadig. Hoe kunnen ze het toch doen voor die prijs,
met al dat personeel, en dan in op zulk een afgelegen dorpje in het
hooggebergte. In mijn eigen dorp krijg ik voor die prijs nauwelijks één
hoofdschotel. Tijdens de maaltijd in het hotel voel ik mij licht verkouden
worden, en neem mij voor om vroeg te gaan slapen, waarop ik dan ook de daad
bij de gedachte voeg. Dag
7 - Vrijdag 29 september 2023 Sulden (I) – Schilpario (I) – 200km Ondanks de uitgebreide
maaltijd van gisteravond heb ik toch goed geslapen. Het virus heeft mij niet
geveld. Het verslag is gisteren reeds quasi afgewerkt, dus heb ik tijd om de
route van vandaag goed voor te bereiden, en dat is wel nodig ook, want ik rij
vandaag de koninginnenrit van mijn reis: de Stelvio
Pas. Om half acht kan ik gaan
ontbijten. Het grote restaurant is ditmaal bijna leeg. Niet zoveel vroege
vogels dus. Ik heb nog niet uitgevogeld hoe het komt dat eind september nog,
of al, zoveel ouders met schoolgaande kinderen op reis zijn. Mogelijk heeft
dit te maken met het Duitse systeem van gespreide vakanties. Ik doe mij te
goed aan het uitgebreide buffet, en ga mij vervolgens langzaam voorbereiden
op de tocht over één van de hoogste passen van Europa. Bij het wegrijden van
het hotel valt het mij pas op hoe groot het hotel is. Het oude familiehotel
is sedert zijn ontstaan meer dan verdubbeld in volume. Het is niet eens erg
koud deze morgen. De zon dringt al makkelijk door in de vallei, die ik op
haar zonovergoten zijde verlaat. Het heeft deze nacht niet gevroren, zodat ik
geen ijzelplekken te verwachten heb. Toch rij ik behoedzaam, want ook plassen
en condens kunnen voor glijpartijen zorgen. Het is nog niet druk op de weg.
Ik steek vooral fietsers voorbij, zelfs een gezin met twee jonge tieners. Dat
fietsen gaat bij de meesten veel gezwinder dan vroeger, maar deze vier hebben
nog gekozen voor het echte werk, en de oudste tiener ligt ruim voorop. Halfweg de beklimming
hou ik even halt om de slingerende weg te bewonderen, met aan de top de grote
witte chalet geklemd tussen de grote grijze rotsmassa’s, de Stelvio of Stilfserjoch pas. Nu
ik hier sta besef ik pas waarom deze pas zo populair is: je ziet bij het
beklimmen bijna voortdurend waar je heen gaat, en, als je op de fiets bent,
hoeveel je nog moet zwoegen om er te geraken. Tientallen
haarspeldbochten verder bereik ik dan ook de top, waar het al een echte
kermis is van auto’s en vooral moto’s; de fietsers zijn immers nog onderweg.
Ik zie een terrasje met mooi uitzicht, en installeer mij met een koffie in de
schaduw van een lange wimpel. Een groepje van drie Porches
komt met veel gebrom aan, aarzelt wat, en moet afdruipen omdat er gewoon geen
plaats genoeg is. Dan volgt de afdaling,
heel anders, met nu meer uitzicht over de vallei, tot net voor Bormio, waar ik rechts afslag, naar het Noorden, Livigno, een belastingparadijsje net voor de Zwitserse
grens. Al gauw moet ik weer een pas over, de Paso di Foscagno,
ingericht als een ware grensovergang, maar met leeg douanekantoor. Ik ga nog even tanken,
want de benzine is hier bijna 50 cent goedkoper, en eet vervolgens een ijsje
op zonnig terrasje, het eerste van deze reis. Ik verlaat de regio via
de Forcola di Livigno,
een pas op 2300 meter, en beland even in een stukje Zwitserland, niet als
dusdanig herkenbaar, want alles straalt hier puur Italiaans uit. Een spoorweg
loopt noord-zuidwaarts door de smalle vallei, vaak even over dezelfde weg en
dezelfde brug als het andere verkeer, waardoor ik nu en dan opgehouden wordt.
Geen erg, want ik kan dan even die volgeladen lange rode trein gade slaan,
gevuld met vermoedelijke toeristen, die op hun beurt ons gadeslaan van achter
de blinkende ruitjes. Aan de Lago di Poschiavo stop ik voor de picknick, vergezeld door drie
grote ganzen, die gelukkig geen oog hebben voor het lekkers dat ik
meegebracht heb. In Tirano
sla ik links af, en twijfel of ik terug naar Bormio
rij, om ook nog eens de Paso del Gavia te
beklimmen. Ik bedenk mij echter dat ik daarmee misschien wel teveel hooi op
mijn vork neem, en riskeer nogal laat in het hotel aan te komen. Dan maar
over de Valtellina bergketen via de Paso della Foppa, nu Paso del Mortirolo genoemd. Wanneer je nog beneden staat kun je je
niet voorstellen dat daar tussen de bomen een weg naar boven loopt. Maar toch
is die weg er, erg steil, tot meer dan 17%,
en uiterst smal. Na 12 kilometer en meer dan 30 haarspeldbochten, op
1850m, bereik ik de top, meer dan 1300 meter hoger dan waar ik startte. Even zit ik op de grote
drukke weg naar Bergamo, maar niet voor lang. De laatste etappe loopt doorheen
de Valle Paisco tot Schilpario. De uiterst smalle weg loopt over meer dan 30
kilometer langsheen duizelingwekkende ravijnen, vaak zonder reling,
grotendeels door bossen, en over een pas van meer dan 1800 meter. Auto’s kunnen elkaar
hier vaak niet kruisen, waarbij één van hen achteruit moet tot aan een
uitsprong van de weg. Het is een prachtige afsluiter van de motorrit vandaag. Het hotelletje in Schilpario bevalt mij wel, rustig, comfortabel en proper.
Bij het inchecken verschuift de patron enkele
tafels en stoelen op zijn terras, om mijn motor een veilig onderkomen te
bieden voor deze nacht. Ik maak een wandeling
door het dorp, zit dan een uurtje op het terras van het hotel, en ga dan nog
eens aan de wandel, een beetje verder ditmaal. Van een verkoudheid is bijna
geen sprake meer, behalve dat ik vandaag misschien wel tien keer moeten
niezen heb. Een kudde koeien dwarst
het dorpje, van de alpenweide naar de stal. Wanneer ik om halfacht
ga eten, is de eetzaal reeds goed gevuld. Ik bekijk de menukaart en bestel
iets wat mij herkenbaar in de oren klinkt, een Tagliata
di Manzo. In plaats van een deegwarengerecht krijg
ik echter een groot mooi versneden biefstuk voorgeschoteld, samen met een
gemengde sla. Dat smaakt! Naast mij zitten twee
Duitsers, die kort geleden aankwamen op de motor. Ze spreken een moeilijk
verstaanbaar dialect, en ik vermijd het dan ook om een praatje met hen te
slaan. Dag
8 - Zaterdag 30 september 2023 Schilpario
(I) – Colico (I) - 160 km Om halfzeven ben ik uit
mijn bed geraakt en aan de schrijftafel om de gebeurtenissen van gisteren op
‘papier’ te zetten. Er is dan ook zoveel voor mijn ogen gepasseerd. Niets
interessants, hoor ik mijn vrouw reeds zeggen, maar toch een continue stroom
van belevenissen en indrukken die de ganse dag op mij af gekomen zijn, en die
ik nu, de dag erop, mij opnieuw voor de geest tracht te halen. ‘Brood en spelen’. De
Romeinse heersers wisten het reeds, wat een mens tevreden houdt. En in dat
spel moet een zekere spanning ingebouwd worden, zodat de adrenaline rijkelijk
door het lichaam vloeit. Voor sommige is het voetbal, voor anderen fietsen.
Voor mij is het reizen op de motor, niet zonder risico, maar toch opwindend
en benevelend terzelfdertijd. Wat het brood voor gevaren inhoudt, is een
ander verhaal, waarover ik in een vorig leven genoeg gesproken en geschreven
heb. Straks begint weer zo
een rit door dat chaotische Italië, dat ik enerzijds verafschuw, zeker
wanneer ik urenlang in file op een smalle weg rij, maar wat toch ook voor
onvergetelijke ervaringen zorgt in godvergeten dorpjes en uithoekjes van de
natuur. Tijd om te gaan
ontbijten. De Duitsers die gisteren naast mij zaten vertrekken net op de
motor. Blijkbaar wordt het ontbijt, net zoals het avondmaal, vroeger ter
beschikking gesteld dan mij werd aangekondigd. De ontbijtzaal is leeg op een
ouder koppel na, dat net de eetzaal verlaat. Ik word op mijn wenken bediend
met een kannetje gitzwarte koffie, waar ik mijn lepel niet durf insteken, uit
vrees die er niet meer uit te krijgen. Verder dien ik mijzelf te bedienen aan
het buffet, bestaande uit hoofdzakelijk zoete spijzen. Ik keer terug naar mijn
kamer, zet het verslag online, maak mijn valiezen, betaal, en laat al gauw Schilpario achter mij. Zoals te verwachten heeft het
mooie weer op deze zaterdag het motorminnend volk
massaal op de wielen gebracht. De wegen wisselen elkaar af; drukke
hoofdwegen, en smalle verbindingswegen, hier en daar over een pas. In Ponta Nossa sla ik rechts af en
rij een ganse tijd achter een Transalpje, zwaar
geladen met 2 personen. Het gaat hier stevig bergop, en De Transalp zwoegt
zich naar boven. De moeilijkheid bij het stijgen is vooral het gewicht van de
duopassagier, die teveel achter het achterwiel drukt, en de motor het
wegcontact van het voorwiel ontneemt. Bovenop de Zambla Pas stap ik even af, en aanschouw de va-et-vient
van de talloze andere motards, fietsers, evenals wandelaars, die met de auto
aankomen, en hier een wandeling starten, nog verder naar boven. Een kwartiertje later
bereik ik San Pelegrino, jawel, van het bekende
water, voor de Italianen wat Spa voor ons is, en Perrier
voor de Fransen. Het termenstadje mag er wezen, maar toch voorbije glorie,
nauwelijks een toeristische blik waard, behalve natuurlijk van die ene Belg
vandaag. Ik zie een mooi terrasje, pal in het centrum, en parkeer mijn motor
net voor een termenpaleisje, mooi in mijn zicht, en zie mensen aan en
aflopen, met eerst lege, en vervolgens gevulde flessen. De fontein bevindt
zich net naast mijn motor. Wanneer ik mijn koffie wil betalen, weet het
dienstertje niet hoeveel ze mij moet aanrekenen, en moet het eerst nog binnen
even vragen. De middag nadert, en in
een supermarktje koop ik een en ander voor de picknick. Niet veel later hou ik halt
aan een grote picknicktafel, en word algauw vervoegd door drie jonge
Italiaanse motards die ook hun boterhammetjes bij hebben. Veel vang ik niet
op van hun gesprekken, behalve afzonderlijke woorden. De rest gaat te snel.
Een van hen spreekt wat Engels. Een buschauffeur komt het gesprek vervoegen,
zodat ik er helemaal niet meer aan te pas kom, behalve voor een vriendelijk
afscheid van de ganse bende, incluis de buschauffeur. Het gaat hier en daar
nog wat op en af, over meestal mooie wegen, hier en daar door een smalle
donkere canyon, druk bereden door moto’s en
fietsers, tot ik uiteindelijk via een langgerekte vallei het Como meer
bereik. Veel zie ik er
aanvankelijk niet van, want de weg loopt gedurende een tiental kilometer door
een soort snelwegtunnel. De laatste tien kilometer kan ik mij hieruit
bevrijden, en volg dan de mooie oevers, of ten minste, hetgeen ik er van te
zien krijg. Ik krijg morgen nog wel genoeg kansen. Ik bereik reeds even na
drieën mijn hotel, een bijzondere constructie met 2 verdiepingen kamers rond
een centrale as geschikt zoals partjes van een sinaasappel. De warmte heeft
mij wel wat vermoeid. Ik was dan ook te warm gekleed, maar had schrik dat de
verkoudheid, die reeds een paar dagen op de loer ligt, toch zou doorbreken,
hetgeen tot nu toe gelukkig niet gebeurd is. Ik rust even, en ga dan
wandelen langs het brede voetpad richting het centrum. Dag
9 - Zondag 1 Oktober 2023 Colico
(I) – Oropa - 200 km Vandaag is het zondag,
en ik heb deze dag, geheel bij toeval, enkele religieuze bestemmingen
toebedeeld. Het hotel waar ik
verblijf, ooit iets bijzonder qua architectuur, is toch wel wat uitgeleefd,
hoewel het beter verdient. Ik kwam nog al eens in dergelijke hotelletjes,
vriendelijk, gedienstig, gemotiveerd, maar toch met gedacht: ‘Het zal mijnen
tijd wel duren’. Maar het ontbijt mag er
wezen, ruim en verzorgd, en geen kwaad woord over het personeel, vriendelijk
en opgewekt. Het is nog erg rustig
wanneer ik mijn eerste bestemming opzoek. Er is hier in de buurt het Abbadia Cistercense di Santa
Maria di Piona. Een lastig weggetje is bekleed met
grote ronde keien, waardoor ik de laatste kilometer als het ware op eieren
dien te rijden. Het kerkje, gewijd aan Sint Nicolaas, dateert van de twaalfde
eeuw, en is dus Romaans. In tegenstelling tot hetgeen op de website staat, is
het klooster pas open voor bezichtiging op het einde van de voormiddag, en na
de zondagsmis. Gelukkig is die mis nog niet begonnen, en kan ik rustig op
mijn eentje het oude kerkje bezoeken. Wanneer ik weer wegrij, stromen drommen
mensen toe om de dienst bij te wonen. Terug over de keienweg naar boven,
zonder kleerscheuren. Het verkeer komt op gang,
en wordt gauw steeds drukker; ik rij omheen de noordelijke zijde van het
meer, passeer enkele mooie dorpjes en sla dan westwaarts af, richting het
meer van Lugano. Dat is een mooi meer, kleiner dan het Como meer, en omgeven
door hoge rotsvormige bergen. Net voor de grens met
Zwitserland vind ik een mooi terrasje, op twee meter van het zacht kabbelende
water, waar ik in warm gezelschap kan genieten van het uitzicht. De grenspost is ditmaal
bemand, maar er is geen controle van het drukke verkeer. Ik raak dus vlot tot
in Lugano, een moderne drukke stad, op zichzelf niet veel soeps,
maar toch zo mooi gelegen aan de noordzijde van het gelijknamige meer. Voor
mij is het slechts een passage, en even later sta ik te schuiven in een lange
file, net voor de grenspost met Italië. Ik steek de file voorbij en passeer
alweer een lege grenspost, en nergens een reden te zien waarom zonet die
lange file voor de grens stond. Het volgens half uurtje
verloopt rustige en doorheen een mooi landschap. Dra word ik echter geplaagd
door vele kermiskoersen met voortdurend omleidingen. De wegcommissarissen
worden ook hier gerekruteerd uit vrijwilligers die graag ook eens het verkeer
regelen. Op mijn vraag waarlangs ik moet rijden blijven ze het antwoord
schuldig. Ik moet het dus zelf maar uitzoeken. In mijn zoektocht naar een
doorgang naar het zuiden kom ik herhaaldelijk dezelfde auto’s en moto’s tegen
die in hetzelfde schuitje zitten als ik. Het is zó warm, dat ik
mijn warme kledij één na één uittrek, en op de duur nog enkel een T-shirt
draag onder de motorvest. Vanaf Varese is er weer normaal verkeer, maar het blijft erg
druk. Ik passeer even langs de Lago Maggiore, en rij over de Ticino rivier, die Lombardije scheidt van Piemonte. Zo kom ik weer terecht aan de voet van de
Alpen, na een toch eerder lastige passage langs het merengebied en de
industriële ‘vlakte’ ten Noorden van Milaan. Ik heb een verblijf
geboekt in de Santuario de Oropa,
UNESCO Werelderfgoed. Het bedevaartsoord is gelegen in de bergen, een tiental
kilometer buiten Biella. Wanneer ik daar aankom is
de enorme parking nog grotendeels gevuld met auto’s. Wandeling en bezoek Restaurant Lawaai op gang ’s avonds
laat. Dag
10 - Maandag 2 Oktober 2023 Oropa
(I) – Lanslebourg (F) – 240 km Italië is goed gestart,
maar is gisteren toch wat verzand in overvolle wegen. Tijd om weer iets
rustiger op te zoeken. Veel keuze heb ik niet. Ik kies voor die richting waar
ik verwacht het minst tegenstand te ondervinden. Een file voertuigen vóór mij
is nog niet zo erg, maar dan zijn er voortdurend de auto’s achter mij die mij
willen voorbijsteken, omdat ik op veilige afstand van mijn voorligger rij.
Vooral wanneer ze dan weer willen invoegen geeft dit aanleiding tot
gevaarlijke situaties. Om acht uur begeef ik
mij naar buiten, want het restaurant waar het ontbijt geserveerd wordt
bevindt zich aan de andere kant van het centrale plein. Om 8u is het
restaurant nog potdicht, en er valt achter het glas geen licht of enige
beweging te bespeuren. Ook andere gasten schuiven aan. Gelukkig is het niet
koud. Na een kwartiertje wachten keer ik terug naar mijn kamer, en ga
mijn bagage reeds wat samenrapen, en
deels op de motor laden. Ondertussen is het groepje mensen aan het restaurant
verdwenen, en inderdaad, ze zijn binnen geraakt. Het wachten was niet
tevergeefs, want de garçon doet zijn best ons een lekker ontbijt te serveren,
met inbegrip van een stuk kaastaart. De andere gasten behoren allemaal tot 1
groep, 7 vrouwen en 1 man. Mogelijk familie, want ze gaan allen nogal
familiair om met elkaar, en één der vrouwen is hoogbejaard, terwijl de rest
van de groep mij tussen vijftig en zestig lijkt. Dit is de eerste dag dat
ik zo laat vertrek, het is bijna 10u. Ik rij eerst richting Aosta. Het is
redelijk rustig rijden, er is heel wat te zien, en ik verveel me dus niet. Ik sta te wachten aan
een rood licht, met een kleine auto voor me. Op de parking links van mij
stapt een man op een scooter en zet zijn helm op, net wanneer het groen
wordt. Hij geeft gas en probeert de kleine auto voor mij de pas af te snijden
om als eerste het kruispunt op te rijden. Hij ontwijkt nauwelijks een
tegenligger, maar verliest plots zijn helm die hij niet vastgemaakt had. De
helm rolt over de weg, waardoor de auto voor mij moet stoppen. De scooter
keert terug, raapt zijn helm op, sjort hem nu vast onder de kin, maar in zijn
haast om te vertrekken, valt hij. Zijn topkoffer, die hij ook niet gesloten
had, schiet open. De ganse inhoud wordt uitgestrooid, waaronder een andere
helm en een flesje water, die verder rollen. Nu ligt het verkeer stil in
beide richtingen. Hij zet de scooter recht, raapt de helm en de rommel op, en
rijdt alweer volle gas weg. Het verkeer komt voorzichtig weer op gang. De vallei wordt steeds
smaller, en het verkeer wordt drukker naarmate ik Aosta nader. Het wordt
alweer lastig rijden. Een half uurtje op de tanden bijten, ik laat Aosta
achter mij, en dan wordt het steeds beter. In de verte doemt de Mont Blanc
op, maar die laat ik rechts liggen, want net vóór Courmayeur
sla ik af naar het Zuiden, richting La Thuile. Het
stijgt hier snel, en vanaf La Thuile wordt het al
helemaal goed, want dan is er bijna geen verkeer meer. Ik neem hier de Col du
Petit St. Bernard, richting Bourg St. Maurice. Bovenop de col zie ik
een mooi terrasje. Ik hou halt, maar het zaakje is gesloten voor verbouwing,
en een alternatief is er niet. Geen erg, ik heb voldoende van alles bij me,
en installeer mij op het lege terras voor de picknick. Een andere motard, een
Zwitser op een Nieuwe Africa Twin,
houdt ook halt voor een koffie. Hij is op een dagtrip, en wil deze avond nog
weer thuis zijn. Seffens, over deze pas, slaat hij rechtsaf terug naar het
Noorden, en via Chamonix naar huis. Ik zet mijn route
verder. Ik passeer La Rosière. Dertig jaar geleden
was ik hier reeds voor een dagje skiën vanuit Les Arcs.
Van hieruit kon ik naar het Italiaanse La Thuile
skiën, en dan terug. Ik rij nu richting Val d’Isère, en passeer opnieuw een dorpje dat La Thuile heet, nu aan de Franse zijde. De Col de l’Iseran is toch altijd een beleving, één der hoogste
passen van Europa. Ik passeerde hier ook reeds de twee vorige jaren, en nog
eens meer dan 40 jaar terug. Even na 16u bereik ik mijn
hotel in Lanslebourg, in de vallei van de Maurienne, aan de voet van de Mont Cenis.
Naast een groep van 26 ‘bejaarden’ ben ik de enige gast. Ik ga onmiddellijk
op stap naar het dorpje, een kilometer verderop. Veel is er niet te beleven,
maar de wandeling doet deugd. Vele winkeltjes zijn gesloten, ofwel
definitief, ofwel enkel voor het tussenseizoen. Ik sla wat proviand op
voor de picknick morgen, en keer terug naar het hotel. Ik installeer mij in
de bar met een theetje, en begin het verslag bij te werken, want ik heb wel
enige achterstand opgelopen. Het opmaken van zo een verslag biedt mij ook de
mogelijkheid even terug te blikken op waar ik was, wat ik deed, en zelfs in
overweging te nemen om hier of daar ooit eens terug te keren. Ooit, want veel
rest mij niet meer, misschien niet zozeer in jaren, dan wel in fysieke en
geestelijke kracht om een nieuwe reis, en zelfs een nieuwe etappe op zo een
reis, aan te vatten. Ik heb vaak gereisd met iets oudere compagnons, heb vaak
gemerkt wat de jaren op dit vlak aanrichten, en weet dat ook ik dezelfde weg
volg. Er is geen ontkomen aan. Maar na elke etappe, elke reis kan ik zeggen:
‘Ik heb het toch ook alweer gehad, en het was mooi!’. Om 19u wordt het
avondmaal opgediend. Collegekost, van goede kwaliteit, en veel te ruim
bemeten, zodat ik mij moet excuseren
omdat ik op de schotel nog zoveel overliet. Mijn kleine donkere
overvolle kamertje brengt mij de rust die ik nodig heb. De drie andere bedjes
blijven gelukkig leeg. Dag
11 - Dinsdag 3 Oktober 2023 Lanslebourg
(F) – Crenans (F)
- 325 km Op mijn slaapkamer staan
dan wel vier bedden, maar plaats om te zitten, laat staan een tafeltje, is er
niet. Ik installeer mij dan maar aan de receptie. Daar zijn zes speciaal
ingerichte bureautjes om aan de PC te werken, met elk een eigen
stroomvoorziening. Buiten is het nog donker, en geleidelijk zie ik de hemel
van grijs kleuren naar lichtblauw, tot wanneer zelfs de bergtoppen plots
baden in de zon. Het ontbijt om halfacht
is alweer een chaos. De bediende die het ontbijt moet verzorgen is er niet,
laat staan dat die ook maar al iets klaargemaakt heeft. De bende van 26
stuikt ook toe. Een verantwoordelijke, loopt wat zenuwachtig over en weer,
begint te telefoneren, en doet dan zijn best om de boel in gang te steken,
geholpen door enkele mensen uit de groep. En dan ineens loopt daar wel 4 man
personeel, en schuift iedereen snel voorbij om zich te voorzien aan het kleine
buffet. Het is een Frans ontbijt, maar het smaakt mij al evengoed. Toch moet
het gezegd, het personeel en de vakantiegangers zijn erg vriendelijk en
behulpzaam, en niet opdringerig, wat mijn korte verblijf hier tot een heel
aangename ervaring heeft gemaakt. Er liggen 26 lunchpakketjes
klaar in de eetzaal, en één voor één nemen de gasten een zakje mee, en
verdwijnen naar buiten voor een hele dag ‘randonnée’.
Ze zijn hier maar voor vier dagen, dan zal voor de meesten ‘under kerse wel uit zijn’, om
het in de woorden uit te drukken van een welgekend figuur. Om halftien is het mijn
beurt. Ik draag lakens en handdoeken naar de kelder, laad de motor, en laat
zachtjes Lanslebourg achter mij. Druk is het niet, dus
kan ik genieten van alle moois dat deze vallei op gebied van uitzichten te
bieden heeft. Ik heb een grote verplaatsing voor de boeg, niet in het minst
omdat ik een aantal lastige zijsprongetjes gepland heb, mede in de hoop om
drukke wegen en agglomeraties te vermijden. Even voorbij St-Jean-de-Maurienne verlaat ik de vallei, en rij over de Col de la
Madeleine, die bij wielerliefhebbers wel een belletje doet rinkelen. Zowel de
klim als de afdaling zijn lastig, niet in het minst omwille van de slechte
staat van de weg. Alweer moet ik vaststellen dat het nu echt tussenseizoen
geworden is. Weinig auto’s, moto’s, en fietsers, en nog minder horeca die
open is. Wel wordt overal gerommeld en getimmerd. Én, de uitzichten zijn
fenomenaal. Ik neem de autosnelweg
om Albertville te passeren, en sla dan na een
tiental kilometer rechtsaf, steil naar boven naar de Col du Frene. Het lijkt steiler en hoger dan het is, omdat de
rotswand zo kaal is, en je zo vaak telkens opnieuw tegen die hoge muur
aankijkt. Eenmaal boven gaat alles er weer braafjes aan toe: een lange zachte
afdaling doorheen de vallei van de Cheran in het Massif de Bauges. Daar vind ik
een mooi plaatsje voor de picknick. Het is ondertussen weer erg warm
geworden, drukkend warm zelfs. In het mooie dorpje Seyssel steek ik de Rhone over,
per ongeluk reeds over de nieuwe brug, die ik eerste tegenkom, maar wat een
geluk, de oude brug wordt net hersteld, en is afgesloten. Ik steek de
bergketen van Le Grand Colombier over via de Col de
la Biche, niet zo lastig als aangegeven, omdat de
weg breed is en onlangs opnieuw werd geasfalteerd. Boven aan de col ontmoet
ik een koppel op een moto, afkomstig uit de buurt, op daguitstap. Ze kweken
geiten, en moeten deze avond op tijd thuis zijn om ze te melken. Ze zien al
uit naar hun pensioen, zodat ze eens langer weg kunnen. Ondertussen is zware
bewolking komen aanzetten, en terwijl ik ineens de ozon ruik, vallen ook de
eerste druppels. Ik kom terecht in het eerste en enige onweer dat Frankrijk
sedert meer dan 10 dagen treft. Gelukkig regent het niet te hard, en is het
na vijf minuten reeds voorbij. De rest van de rit is
minder leuk, want ik kom terecht in het drukke verkeer, van mensen die van
school of werkplek naar huis rijden. Gelukkig ben ik een uurtje later in mijn
hotelletje, dat in feite eerder een B&B blijkt te zijn, maar heel rustig
gelegen aan de voet van de Jura. De gastvrouw is erg vriendelijk, en vraagt
of ze mij nog ergens kan mee helpen. Ik heb niets nodig en installeer mij in
mijn kamertje, redelijk ruim, maar gevuld met een tweepersoonsbed en een
stapelbed. In de kamer naast mijn zit een Luxemburger, te zien aan de
nummerplaat van de motor die naast die van mij staat. Ik hoor de man
nauwelijks, en krijg hem niet te zien. Ik installeer me, eet
een slaatje, en sluit af met een stuk appeltaart. Een wandeling zit er niet
meer in vandaag, want het wordt laat, en gisteren ben ik toch iets te fel
geweest. Nu nog de planning opmaken voor morgen, en dan vroeg in bed. Dag
12 - Woensdag 4 Oktober 2023 Crenans
(F) – Watervliet (B) – 700 km Ik hoor de vrouw des
huizes al vroeg in de weer. Ik werk nog wat aan het verslag, zet al mijn bagage
klaar, en ga dan om halfacht ontbijten. Ik ben gans alleen, maar zie een
tweede bord klaarstaan. Het ontbijt is eenvoudig, op zijn Frans, maar vult
genoeg om een groot deel van de dag door te komen. Om 8u neem ik afscheid
van de gastvrouw, en vertrek. Ik heb nog geen eindbestemming gekozen; deze
zal afhangen van het weer, de vooruitgang en de goesting. Het is fris en hier
en daar mistig. In Lons-le-Saunier besluit ik om de
snelweg te nemen, omdat het op de hoofdwegen druk is, en de kleine weggetjes er
toch wat te vochtig bijliggen. Op de snelweg kan ik rustig rijden aan gezapig
vrachtwagentempo, zonder zelf voortdurend te moeten inhalen, en van rijstrook
te veranderen. Rond de middag verdwijnt
de mist, maar het blijft fris. Ik ben ondertussen zo goed opgeschoten, dat ik
besluit om ineens door te rijden naar huis, waar ik dan even na 17u aankom. |